ECLI:NL:CRVB:2014:2621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
14-119 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en rechtsgevolgen van intrekkingsbesluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante. Appellante ontving sinds 24 augustus 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 13 augustus 2012 aan appellante meegedeeld dat haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2012 zou worden opgeschort, omdat zij niet de benodigde gegevens had aangeleverd. Op 28 augustus 2012 heeft het college de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij niet langer in Nederland woonachtig zou zijn (intrekkingsbesluit 1). Op dezelfde dag heeft het college appellante ook een brief gestuurd waarin zij werd geïnformeerd dat haar recht op bijstand per 1 augustus 2012 werd opgeschort, met de waarschuwing dat als zij niet voor 11 september 2012 de gevraagde stukken aanleverde, haar bijstand zou worden ingetrokken (intrekkingsbesluit 2).

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit 2, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, stellende dat appellante al op de hoogte was van de intrekking via intrekkingsbesluit 1. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar later, na verzet van appellante, geconstateerd dat er onregelmatigheden waren in de postbezorging, waardoor appellante het intrekkingsbesluit 1 mogelijk niet had ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellante alsnog kennis had kunnen nemen van het intrekkingsbesluit 1 via de gedingstukken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het intrekkingsbesluit 2 geen rechtsgevolgen heeft. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat appellante niet eerder dan bij het intrekkingsbesluit 2 op de hoogte was van de intrekking van haar bijstand. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/119 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 november 2013, 13/1570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 24 juni 2014. Partijen, waarvan het college met bericht, zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 24 augustus 1998 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft het college appellante meegedeeld dat de uitbetaling van haar bijstandsuitkering per 1 augustus 2012 wordt opgeschort omdat zij niet de benodigde gegevens heeft aangeleverd waarom is verzocht. Hierbij is appellante meegedeeld dat haar recht op bijstand niet kan worden beoordeeld, met het verzoek om vóór 27 augustus 2012 contact op te nemen met haar consulent. Voorts is appellante meegedeeld dat als zij binnen deze termijn de volledige stukken niet aanlevert waarom werd verzocht, het recht op uitkering zal worden opgeschort en dat haar bijstand daarna kan worden ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2012 ingetrokken op de grond dat appellante niet langer in Nederland woonachtig is (intrekkingsbesluit 1).
1.3.
Bij brief van - eveneens - 28 augustus 2012 heeft het college appellante meegedeeld dat haar recht op bijstand per 1 augustus 2012 wordt opgeschort op de grond dat zij niet de volledige stukken heeft aangeleverd waarom is verzocht. Hierbij is appellante meegedeeld dat als zij niet vóór 11 september 2012 de gevraagde stukken volledig aanlevert om dit verzuim te herstellen, haar bijstand met ingang van 1 augustus 2012 wordt ingetrokken.
1.4.
Bij brief van 11 september 2012 heeft het college appellante meegedeeld dat haar bijstand met ingang van 1 augustus 2012 wordt ingetrokken op de grond dat zij de haar geboden mogelijkheid om aan haar verplichtingen te voldoen niet heeft gebruikt (intrekkingsbesluit 2).
1.5.
Bij brief van 12 oktober 2012 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit 2. Het college heeft dit bezwaar bij besluit van 14 januari 2013 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante van de intrekking van de bijstand per 1 augustus 2012 op de hoogte is gebracht met het intrekkingsbesluit 1. Het intrekkingsbesluit 2 heeft geen rechtsgevolgen omdat de bijstand reeds bij het intrekkingsbesluit 1 is ingetrokken.
2.1.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 25 april 2013 het beroep van appellante met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het intrekkingsbesluit 2 niet een op zelfstandig rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb bevat. Daarom heeft het college het bezwaar tegen deze brief terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 juli 2013 het verzet van appellante tegen de uitspraak van 25 april 2013 met toepassing van artikel 8:55 van de Awb gegrond verklaard en bepaald dat het onderzoek dient te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de brieven van PostNL waarin melding wordt gemaakt van onregelmatigheden in de postbezorging, het standpunt van appellante dat zij het intrekkingsbesluit 1 niet heeft ontvangen niet onaannemelijk wordt geacht. De rechtbank heeft ook niet kunnen vaststellen dat het intrekkingsbesluit 1 aan appellante is bekendgemaakt door aangetekende verzending. Appellante moet daarom worden geacht eerst bij het intrekkingsbesluit 2 ervan op de hoogte te zijn gesteld dat haar bijstand met ingang van 1 augustus 2012 is ingetrokken.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres moet worden gelezen appellante en voor verweerder het college:
“De rechtbank neemt het oordeel van de verzetsrechter over ten aanzien van de ontvangst van het intrekkingsbesluit. Nu eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van onregelmatigheden in de postbezorging, moet worden aangenomen dat appellante het intrekkingsbesluit niet per post heeft ontvangen. Dit betekent echter niet dat het beroep gegrond is. In beroep heeft verweerder het intrekkingsbesluit bij de gedingstukken gevoegd. Op deze manier heeft eiseres dus alsnog daarvan kennis kunnen nemen. Eiseres had toen alsnog bezwaar kunnen maken tegen dat besluit. Dat heeft zij niet gedaan. Dat betekent dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is geworden. Het opschortingsbesluit is daarmee uitgewerkt. Eiseres heeft daarom niet langer belang bij een oordeel over de ontvankelijkheid van het daartegen gemaakte bezwaar.”
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd. Kort weergegeven en samengevat betwist zij dat zij geen belang zou hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit en ook dat zij het intrekkingsbesluit 1 heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante had een procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit. Immers, mocht worden geoordeeld dat haar bezwaar tegen het intrekkingsbesluit 2 wel kan worden ontvangen, dan kan tevens worden beoordeeld of aanleiding bestaat om de intrekking per
1 augustus 2012 ongedaan te maken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De Raad zal de zaak niet terugwijzen, maar zelf een oordeel ten gronde geven.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423).
4.3.
In dit geval bestaat geen aanleiding voor een andere benadering. Vaststaat dat het intrekkingsbesluit 1 is voorzien van een besluitdatum, maar niet van een verzenddatum. Het college heeft reeds hierom niet aannemelijk gemaakt dat dit besluit daadwerkelijk aan appellante is verzonden. Daarbij wordt aangetekend dat het bestreden besluit, anders dan het intrekkingsbesluit 1, is voorzien van een (gestempelde) verzenddatum.
4.4.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellante eerder dan hangende het beroep tegen het bestreden besluit kennis heeft kunnen nemen van het intrekkingsbesluit 1. Hieruit volgt dat appellante niet eerder dan bij het intrekkingsbesluit 2 bekend is geworden met de intrekking van de bijstand per 1 augustus 2012. Gelet hierop heeft het college zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat het intrekkingsbesluit 2 geen rechtsgevolgen heeft en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Om die reden moet het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de wet.
4.5.
De Raad kan in dit geval het geschil niet definitief beslechten door instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, of door in de zaak te voorzien, noch door een bestuurlijke lus toe te passen, nu het geschil van partijen in drie opeenvolgende procedures hoofdzakelijk gericht is geweest op de ontvankelijkheid van het bezwaar. Dit betekent dat de inhoudelijke gronden van het bezwaar nog nauwelijks aan de orde zijn geweest. Daarom zal het college worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 januari 2013;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 augustus 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD