ECLI:NL:CRVB:2014:2620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
13-2539 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsverplichtingen en ontheffing in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de appellant, die sinds 26 december 2008 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), niet volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 augustus 2014, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. el Ahmadi, en het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort werd vertegenwoordigd door mr. E.P. Ebbinghe.

De appellant heeft in het verleden te maken gehad met diverse gezondheidsklachten, waaronder hoofdpijn, buikklachten en psychosociale problematiek. In 2010 heeft een verzekeringsarts, J. Kuckelkorn, de appellant onderzocht en geconcludeerd dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was, maar dat er wel sprake was van functionele beperkingen. In 2012 heeft Kuckelkorn opnieuw de appellant onderzocht en wederom geconcludeerd dat er geen medische gronden waren om de appellant volledig arbeidsongeschikt te achten. Het college heeft op basis van deze adviezen besloten om de appellant geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant heeft aangevochten in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder het gebrek aan contact tussen Kuckelkorn en de huisarts van de appellant, en de onvoldoende belichting van zijn psychische klachten in het advies. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college het besluit op het advies van Kuckelkorn heeft mogen baseren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

13/2539 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2013, 12/4290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. El Ahmadi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.P. Ebbinghe.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 26 december 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij toekenning van de bijstand golden voor appellant de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB (arbeidsverplichtingen).
1.2.
Appellant is bij het college al langer bekend met hoofdpijn, buikklachten en forse psychosociale problematiek. In verband hiermee heeft in 2010 een medische beoordeling plaatsgevonden naar de arbeidsmogelijkheden van appellant. In dat kader heeft de verzekeringsarts J. Kuckelkorn (Kuckelkorn) appellant op 9 augustus 2010 onderzocht. In zijn advies van die datum concludeert Kuckelkorn dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is, maar dat wel sprake is van ziekten en/of gebreken die leiden tot structurele functionele beperkingen bij het verrichten van arbeid. In dit advies is vermeld dat appellant in staat is reguliere arbeid te verrichten, mits geen sprake is van zwaar fysiek werk, het werk voldoende afwisselend is en er niet een te groot beroep op aandacht en concentratie wordt gedaan.
1.3.
Naar aanleiding van de melding van appellant dat hij zich wegens ernstige hoofdpijn en buikklachten te ziek acht voor plaatsing op een door het college beoogde werkstage, in het kader van zijn deelname aan het traject “Werken aan werk”, heeft het college in 2012 nogmaals een onderzoek laten instellen naar de mogelijkheden van appellant om arbeid te verrichten. In dat kader heeft Kuckelkorn appellant op 5 maart 2012 medisch onderzocht. In zijn advies van die datum concludeert Kuckelkorn, na dossierstudie en het spreekuurbezoek, dat er geen medische gronden zijn om appellant volledig arbeidsongeschikt te achten.
1.4.
Onder verwijzing naar dit advies heeft het college bij besluit van 6 maart 2012 geweigerd appellant ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen.
1.5.
Bij besluit van 16 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in wat door appellant is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten zijn gelegen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het medische advies van 5 maart 2012.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij Kuckelkorn heeft verzocht contact op te nemen met zijn huisarts en de behandelend specialisten, hetgeen niet is gebeurd. Verder voert appellant aan dat met name zijn psychische klachten onvoldoende zijn belicht in het advies.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid, van artikel 9, van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
In het in 1.3 genoemde medische advies van 5 maart 2012 maakt Kuckelkorn melding van ernstige hoofdpijn, buikklachten en psychosomatische spanningsklachten bij appellant, van medicatiegebruik voor de buik- en spanningsklachten en verwijzingen van appellant naar de neuroloog en naar een specialist vanwege de buikklachten. Kuckelkorn merkt op dat het zinvol is rekening te houden met de verwijzingen richting specialisten. Het is zinnig om hem beperkingen op te leggen tegen grote druk, stress en hoge verantwoordelijkheid, in afwachting van de onderzoeken die gaan plaatsvinden. Meer eenvoudige, routinematige werkzaamheden zijn wel mogelijk.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college het besluit van 6 maart 2012 op het advies van 5 maart 2012 heeft mogen baseren. Niet is gebleken dat dit advies wat de wijze van totstandkoming betreft of naar inhoud niet deugdelijk zou zijn. Hierbij is van belang dat Kuckelkorn appellant heeft onderzocht en kennis heeft genomen van zijn dossier. Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van Kuckelkorn. Hierbij is van belang dat het de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts is om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen van een betrokkene tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het enkele feit dat Kuckelkorn geen informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en de behandelend specialisten is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dit verband is van belang dat ten tijde van het onderzoek in maart 2012 de specialisten waarnaar appellant was verwezen, waaronder een neuroloog, appellant nog moesten onderzoeken en dat appellant ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat uit die onderzoeken niets naar voren was gekomen. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat Kuckelkorn de medische beperkingen van appellant niet juist heeft vastgesteld.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het college terecht heeft geweigerd appellant ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 augustus 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.E.M. van Paddenburg

HD