In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die arbeidsongeschikt was geraakt door lichamelijke en psychische klachten, had een WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 62%. De rechtbank had het beroep van de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zijn beroepsgronden niet tijdig had ingediend. De appellant stelde dat zijn psychische gesteldheid hem verhinderde om tijdig te reageren.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er uitstel was verleend voor het indienen van de beroepsgronden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak inhoudelijk beoordeeld. De Raad concludeerde dat de beperkingen van de appellant correct waren ingeschat door de artsen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant volledig arbeidsongeschikt was. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepsgronden en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid.