ECLI:NL:CRVB:2014:2612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschikt. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Wolter, heeft in hoger beroep de gronden herhaald die zij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. Deze gronden omvatten haar medische klachten, waaronder artrose aan de nek en schouders, een rughernia en psychische beperkingen, die volgens haar niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) goed onderbouwd was. Appellante had geen nieuwe medische onderbouwing ingediend in hoger beroep, waardoor de Raad zich kon baseren op de eerdere overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch passend waren.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarmee de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef.