ECLI:NL:CRVB:2014:2612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
12-5071 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschikt. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Wolter, heeft in hoger beroep de gronden herhaald die zij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. Deze gronden omvatten haar medische klachten, waaronder artrose aan de nek en schouders, een rughernia en psychische beperkingen, die volgens haar niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) goed onderbouwd was. Appellante had geen nieuwe medische onderbouwing ingediend in hoger beroep, waardoor de Raad zich kon baseren op de eerdere overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch passend waren.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarmee de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef.

Uitspraak

12/5071 WIA
Datum uitspraak: 1 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 juli 2012, 11/4589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014. Namens appellante is haar gemachtigde mr. E. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 7 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 augustus 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het door het Uwv uitgevoerde medische onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft, naar het oordeel van de rechtbank, een goede onderbouwing gegeven op de door hem opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarbij hij overtuigend heeft toegelicht waarom hij geen urenbeperking heeft aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies in medisch opzicht niet passend zijn voor appellante.
2.
In hoger beroep heeft appellante de tijdens de procedure bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald. Zij heeft aangevoerd dat zij vanwege haar (pijn)klachten wegens artrose aan haar nek en schouders, een rughernia en daarnaast haar psychische beperkingen op de datum in geding van 7 februari 2011 niet in staat was om de voorgehouden functies uit te oefenen, waarbij zij heeft benadrukt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een urenbeperking in verband met haar vermoeidheidsklachten.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de FML van 15 augustus 2011. Nu appellante in hoger beroep enkel de bij de rechtbank aangevoerde gronden heeft herhaald en geen nadere medische onderbouwing heeft ingediend volstaat een verwijzing naar overweging 2.4 en 2.5 van de aangevallen uitspraak. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante nog gewezen op de door de bedrijfsarts J. Hilbrink opgemaakte FML van 15 oktober 2010, waarbij een urenbeperking van ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week is aangenomen. Terecht is hierop door het Uwv opgemerkt dat de bedrijfsarts deze FML destijds heeft opgesteld in een ander wettelijk kader. Bovendien heeft de bedrijfsarts geen medische onderbouwing gegeven voor de urenbeperking. Door de bezwaarverzekeringsarts is bij rapporten van 9 augustus 2011 en
6 juli 2012 afdoende gemotiveerd dat voor een urenbeperking geen aanleiding is.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellante heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet is gebleken dat deze niet passend zijn voor appellante.
3.3.
Gelet op overweging 3.2 slaagt het hoger beroep van appellante niet.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van
S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli
IvZ