ECLI:NL:CRVB:2014:259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
12-3223 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had eerder besloten om de bijstand van appellant met ingang van 18 januari 2010 in te trekken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van stortingen op zijn bankrekening. Dit leidde tot onduidelijkheid over de herkomst van deze bedragen, waardoor niet kon worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand.

Daarnaast heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 18 januari 2010 tot en met 30 april 2011 teruggevorderd, tot een totaalbedrag van € 15.519,58. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college een onjuiste beoordeling heeft gemaakt met betrekking tot zijn recht op bijstand en dat de terugvordering niet houdbaar is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is en dat het college bevoegd was om de gemaakte kosten terug te vorderen.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag correct is berekend. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, evenals de veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3223 WWB
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2012, 11/6197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 13/4087 WWB en 13/4088 WWB plaatsgehad op 26 november 2013. Voor appellant is verschenen mr. Pot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Met een besluit van 31 mei 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 september 2011 (intrekkingsbesluit), heeft het college de aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verleende bijstand met ingang van 18 januari 2010 ingetrokken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van stortingen op zijn bankrekening en andere ontvangen geldbedragen. Omdat de herkomst van die stortingen en bedragen onduidelijk is gebleven, kan als gevolg van die schending niet worden vastgesteld of recht op bijstand bestaat. Tegen het intrekkingsbesluit is geen beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het college de over de periode van 18 januari 2010 tot en met 30 april 2011 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 15.519,58.
1.3.
Bij besluit van 12 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft tevens verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van schade.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep gemotiveerd uiteengezet dat hij van mening is dat het college voorafgaand aan het intrekkingsbesluit een onjuiste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de vraag of het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Hij heeft als beroepsgrond tegen het bestreden besluit uitsluitend aangevoerd dat de terugvordering niet houdbaar is en moet worden vernietigd omdat het intrekkingsbesluit niet deugt.
4.2.
De Raad stelt voorop dat het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is en in dit geding niet ter beoordeling staat. Gelet hierop slaagt de aangevoerde beroepsgrond niet.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college bevoegd was de over de periode van 18 januari 2010 tot en met 30 april 2011 gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen en dat het college in overeenstemming met zijn beleid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat in het geval van appellant sprake is van dringende redenen op grond waarvan overeenkomstig dat beleid van terugvordering moet worden afgezien. Evenmin is gesteld of gebleken dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag onjuist is berekend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Gelet op 4.3 is voor een veroordeling van het college tot vergoeding van schade geen plaats, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) T.A. Meijering

HD