ECLI:NL:CRVB:2014:259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had eerder besloten om de bijstand van appellant met ingang van 18 januari 2010 in te trekken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van stortingen op zijn bankrekening. Dit leidde tot onduidelijkheid over de herkomst van deze bedragen, waardoor niet kon worden vastgesteld of appellant recht had op bijstand.
Daarnaast heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 18 januari 2010 tot en met 30 april 2011 teruggevorderd, tot een totaalbedrag van € 15.519,58. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college een onjuiste beoordeling heeft gemaakt met betrekking tot zijn recht op bijstand en dat de terugvordering niet houdbaar is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is en dat het college bevoegd was om de gemaakte kosten terug te vorderen.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag correct is berekend. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, evenals de veroordeling in de proceskosten.