ECLI:NL:CRVB:2014:2585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
13-1772 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakelingstraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet voldaan aan de verplichting om medewerking te verlenen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had de bijstand van de appellant met ingang van 12 september 2011 met 100% verlaagd, omdat hij geen algemeen geaccepteerde arbeid had aanvaard. Dit besluit werd later bevestigd met een verlaging van 50% van de bijstand voor de maand december 2011, omdat appellant onvoldoende meewerkte aan het traject.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant tijdens een gesprek met zijn casemanager op 25 november 2011 niet adequaat heeft meegewerkt. Hij weigerde vragen te beantwoorden en toonde een afwijzende houding, wat leidde tot het beëindigen van het gesprek. Ondanks dat appellant begin januari 2012 een baan vond, oordeelde de Raad dat zijn gedragingen verwijtbaar waren en dat hij niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de verlaging van de bijstand door het college terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB. De Raad oordeelde dat de gedragingen van appellant niet zonder verwijtbaarheid waren en dat de beslissing van het college om de bijstand te verlagen in overeenstemming was met de wetgeving.

Uitspraak

13/1772 WWB
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 maart 2013, 12/726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 juni 2014, waar appellant, met bericht, niet is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A. Leijtens.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 3 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van
12 september 2011 gedurende een maand met 100% verlaagd op de grond dat appellant geen algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard.
1.2.
Appellant is door zijn casemanager uitgenodigd voor een gesprek over zijn sollicitatieactiviteiten op 31 oktober 2011. Bij de uitnodiging zijn vacature-advertenties gevoegd met het verzoek deze mee te nemen naar het gesprek met daarop aangetekend waarop hij heeft gesolliciteerd, evenals bewijsstukken van verrichte sollicitaties. Naar aanleiding van die uitnodiging heeft appellant tevoren telefonisch laten weten dat het geplande gesprek mogelijk niet veilig zou zijn voor casemanager [naam 1]. Dit heeft geleid tot uitstel van het gesprek. Appellant is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op
25 november 2011 met [naam 1] en medewerkster [naam 2]. Appellant heeft aan de uitnodiging voldaan en heeft een kennis, [naam 3], meegenomen, die appellant geholpen heeft met zijn sollicitatieactiviteiten. Volgens het van dit gesprek gemaakte verslag, zoals opgenomen in het rapport van 8 december 2011, heeft appellant geen antwoord willen geven op de door de casemanager gestelde vragen, zijn stoel zijwaarts gedraaid opdat hij oogcontact kon vermijden en [naam 3] namens hem het woord laten voeren. Na een aan hem gestelde vraag heeft hij zijn stoel volledig omgedraaid en zijn rug naar de casemanager toegekeerd. Deze heeft daarop het gesprek beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 12 december 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 1 december 2011 gedurende een maand met 50% verlaagd op de grond dat appellant onvoldoende meewerkt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat het gesprek met een medewerker van de gemeente weliswaar gespannen is verlopen, maar dat daaruit nog niet kan worden afgeleid dat de arbeidsinschakeling van appellant daardoor is vertraagd of anderszins is geschaad. Dat de arbeidsinschakeling van appellant daaronder niet heeft geleden blijkt naar de mening van appellant temeer uit het feit dat appellant begin januari 2012 al in dienst bij een werkgever is getreden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hier bedoelde verordening is in dit geval de Verordening Werk Wet werk en bijstand 2010 van de gemeente ’s-Hertogenbosch (verordening).
4.3.
Het college heeft de aan appellant verweten gedraging aangemerkt als een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 4:2, aanhef en onder c, eerste lid, van de verordening. Ingevolge artikel 4:3, eerste lid en onder c, van de verordening leidt dit tot een verlaging van vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank, zoals dat met name onder 12 van de aangevallen uitspraak is weergegeven, is juist. Door zijn houding tijdens het gesprek op 25 november 2011 en in de daaraan voorafgegane maand heeft appellant het onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling belemmerd. Dit klemt temeer nu [naam 3] op 25 november 2011 namens appellant heeft meegedeeld dat de sollicitatieactiviteiten van appellant zijn uitgelopen op een domper, dat wil zeggen: ofwel geen reactie, ofwel een afwijzing. Volgens [naam 3]was met name de afwijzing voor een vacature bij een autosloperij voor appellant teleurstellend, omdat hij de eigenaar van dat bedrijf persoonlijk kende. Tijdens het gesprek op 25 november 2011 is overigens gebleken dat appellant bij zijn sollicitatieactiviteiten geen gebruik heeft gemaakt van de personen die hem begeleidden, aangeduid als het WGS team. De omstandigheid dat appellant per 1 januari 2012 zelf al een baan had gevonden, maakt de gedragingen van appellant ter zake niet minder verwijtbaar. Indien appellant zich op meer positieve wijze zou hebben opgesteld en voor zijn sollicitatieactiviteiten contact zou hebben gezocht met het WGS team, had hij mogelijk al eerder werk gehad.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om medewerking te verlenen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB, gehouden was de bijstand van appellant overeenkomstig de artikelen 4:2, aanhef en onder c, eerste lid, en 4:3, eerste lid en onder c, van de verordening te verlagen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) O.P.L. van Hovens
JvC