ECLI:NL:CRVB:2014:2583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om indicatie voor zorg in de vorm van begeleiding door CIZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem van 20 december 2012. De appellante had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg in de vorm van begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag werd afgewezen door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 22 december 2011, en na bezwaar handhaafde CIZ deze afwijzing op 1 mei 2012. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij voldeed aan de criteria voor de grondslag verstandelijke handicap. De rechtbank oordeelde verder dat CIZ op goede gronden had beslist dat behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet voorliggend was en dat de gewenste begeleiding van appellante betrekking had op maatschappelijke participatie, waarvoor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een wettelijk voorliggende voorziening is.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij het niet eens is met de oordelen van de rechtbank. De Raad heeft echter vastgesteld dat het besluit van CIZ van 24 juni 2013, dat betrekking had op een nieuwe aanvraag van appellante, niet kon worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het niet op dezelfde feitelijke grondslag berustte als het eerdere besluit van 1 mei 2012. De Raad heeft de periode van beoordeling vastgesteld van 9 november 2011 tot 1 mei 2012, en geconcludeerd dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op een indicatie voor AWBZ-zorg in deze periode. De Raad heeft het verzoek van appellante om vergoeding van reiskosten afgewezen, omdat de situatie van herroeping van het primaire besluit zich niet voordeed. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.