ECLI:NL:CRVB:2014:2567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
14-2015 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen doorbreking van een wettelijk appèlverbod in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk had verklaard op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft vervolgens de vraag behandeld of het wettelijk appèlverbod in dit geval doorbroken kon worden. Dit kan alleen als er sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat dergelijke schendingen hebben plaatsgevonden. De appellant heeft zijn zaak kunnen voorleggen aan de rechter en heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

De Raad heeft zich dan ook onbevoegd verklaard ten aanzien van het hoger beroep en heeft besloten dat het door de appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- aan hem wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/2015 WIA
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2014, 14/727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet nemen van een besluit.
1.2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3. De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. Allereerst ligt daarom de vraag voor of dit appèlverbod buiten toepassing moet blijven.
2.
Voor doorbreking van een wettelijk appèlverbod kan aanleiding zijn indien sprake is van evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. Er is geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is geweest. Appellant heeft zijn zaak immers kunnen voorleggen aan een rechter. Appellant heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en de rechter heeft daarop uitspraak gedaan. Het enkele feit dat de rechtbank gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid het beroep vereenvoudigd te behandelen betekent niet dat daarmee de fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden, temeer niet nu appellant ingevolge artikel 8:55, eerste lid, van de Awb bij de rechtbank in verzet kan komen tegen de aangevallen uitspraak. De Raad zal zich ten aanzien van het hoger beroep dan ook onbevoegd verklaren.
3.
Zoals ter zitting is gebleken, is appellant het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Het hogerberoepschrift (met de overige gedingstukken) zullen daarom worden doorgezonden aan de rechtbank.
4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- aan hem
wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.K. Dekker
IvR