ECLI:NL:CRVB:2014:2566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
12-2769 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en bevestiging van eerdere uitspraak door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een verslechtering van zijn gezondheid gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat er per 1 september 2009 geen toename van arbeidsongeschiktheid was. Dit besluit werd door de appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

De appellant was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelde dat het Uwv de beschikbare medische informatie, met name van longarts F.A.N. Cox, niet op de juiste waarde had ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de gronden van de appellant herhaald, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de argumenten op juiste wijze had besproken. De Raad oordeelde dat er voldoende informatie beschikbaar was over de gezondheidstoestand van de appellant op de relevante datum en dat de beoordeling van het Uwv correct was.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/2769 WAO
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
29 maart 2012, 11/4229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.H.W. Verberne hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.J. Saman. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 18 juni 2000 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant heeft op 8 april 2011 een verslechtering van zijn gezondheid gemeld.
1.2. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 juni 2011 vastgesteld dat er per
1 september 2009 geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid van appellant.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
15 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in het door appellant gestelde geen grond gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat in voldoende mate rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant. Dat de longarts F.A.N. Cox in een brief van 4 maart 2010 melding maakt van een ernstige OSAS en van veel vermoeidheidsklachten heeft de rechtbank niet tot de conclusie geleid dat het Uwv per de datum in geding te weinig beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank heeft daarbij mede van belang geacht dat de brief van de longarts dateert van meer dan zeven maanden na de datum in geding.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzekeringsgeneeskundige oordeel van het Uwv heeft onderschreven en de beschikbare medische informatie van longarts Cox niet op juiste waarde heeft ingeschat.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken. De stukken bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De brief van de longarts, waarmee het Uwv ten tijde van de beoordeling reeds bekend was, biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellant op de datum in geding meer of anders beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. De beoordeling van de rechtbank wordt dan ook onderschreven.
4.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting wordt volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.K. Dekker
IvZ