ECLI:NL:CRVB:2014:2553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van overschrijding vermogensgrens en onvoldoende aannemelijkheid van schuld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant over een vermogen beschikte dat de geldende vermogensgrens overschreed. De appellant stelde dat het college rekening had moeten houden met een openstaande schuld van € 14.000,- aan zijn vader, maar de Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling bestond.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 31 januari 2011 de bijstandsaanvraag indiende, en dat het college op 10 maart 2011 de aanvraag afwees. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de schuld aan zijn vader in aanmerking genomen moest worden bij de vaststelling van zijn vermogen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet kon aantonen dat de schuld een verplichting tot terugbetaling met zich meebracht, vooral omdat de voorwaarden van de lening niet in een formele overeenkomst waren vastgelegd en de appellant geen aflossingen had gedaan na de aanvraag.
De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college terecht was, omdat de appellant niet had aangetoond dat de schuld aan zijn vader een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling inhield. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met O.P.L. Hovens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.