In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die voorheen werkzaam was in de bouwsector en bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De appellant had deelgenomen aan een training en was benaderd voor een functie als opperman bij een bedrijf. Ondanks een sollicitatiegesprek en gesprekken over arbeidsvoorwaarden, heeft de appellant het aanbod niet geaccepteerd. Het college verlaagde de bijstand van de appellant met 100% voor een maand, omdat hij de aangeboden arbeid niet had aanvaard. De appellant voerde aan dat hij het werk niet had geweigerd, maar enkel informatie over de arbeidsvoorwaarden had willen inwinnen.
De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB. De Raad stelde vast dat de appellant een reële kans op werk had laten liggen door niet in te gaan op het aanbod, en dat er geen sprake was van verwijtbaarheid. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de bijstand te verlagen en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.