ECLI:NL:CRVB:2014:2548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
13-1747 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen tot arbeidsinschakeling en weigering van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die voorheen werkzaam was in de bouwsector en bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De appellant had deelgenomen aan een training en was benaderd voor een functie als opperman bij een bedrijf. Ondanks een sollicitatiegesprek en gesprekken over arbeidsvoorwaarden, heeft de appellant het aanbod niet geaccepteerd. Het college verlaagde de bijstand van de appellant met 100% voor een maand, omdat hij de aangeboden arbeid niet had aanvaard. De appellant voerde aan dat hij het werk niet had geweigerd, maar enkel informatie over de arbeidsvoorwaarden had willen inwinnen.

De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de WWB. De Raad stelde vast dat de appellant een reële kans op werk had laten liggen door niet in te gaan op het aanbod, en dat er geen sprake was van verwijtbaarheid. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de bijstand te verlagen en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

13/1747 WWB
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 maart 2013, 12/609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 juni 2014, waar appellant, met bericht, niet is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A. Leijtens.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is voorheen in de bouwsector werkzaam geweest. Laatstelijk heeft appellant bijstand ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. In dit verband heeft hij deelgenomen aan de training “zicht op kansen” in de periode van
6 juni 2011 tot en met 5 juli 2011. Het team dat appellant daarbij begeleidde, aangeduid als het WGS team, heeft voor appellant gezocht naar werk in de bouw. Dit heeft geresulteerd in een aanbod voor een baan als opperman bij de [naam bedrijf] ([naam bedrijf]) via de projectleider Social Return. Op 26 augustus 2011 heeft een sollicitatiegesprek plaatsgevonden met [J. 1] ([J. 2]) van [naam bedrijf]. Daarna heeft appellant nog gesproken over de arbeidsvoorwaarden. Een dienstverband met [naam bedrijf] is niet tot stand gekomen. Op
20 september 2011 heeft appellant hierover een gesprek gevoerd met een medewerkster van de sociale dienst. De inhoud van dat gesprek is weergegeven in een rapport van
3 oktober 2011.
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 12 september 2011 gedurende een maand met 100% verlaagd op de grond dat appellant hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft aanvaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij het aangeboden werk niet heeft geweigerd, maar dat hij enkel bij [naam bedrijf] heeft willen informeren en bespreken welke condities op de arbeidsovereenkomst van toepassing waren, waaronder de hoogte van het salaris. Appellant bestrijdt uitdrukkelijk dat hij mededelingen heeft gedaan met als strekking dat hij liever niet wil gaan werken omdat het verschil tussen de uitkering en het salaris te laag is. Het tegendeel blijkt volgens appellant niet of onvoldoende uit de voorhanden stukken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hier bedoelde verordening is in dit geval de Verordening Werk Wet werk en bijstand 2010 van de gemeente ´s-Hertogenbosch (verordening).
4.3.
Het college heeft de aan appellant verweten gedraging aangemerkt als een gedraging van de vierde categorie als bedoeld in artikel 4:2, aanhef en onder d, ten eerste van de verordening. Ingevolge artikel 4:3 van de verordening leidt dit tot een verlaging van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.4.
Het overleg tussen appellant en [J. 2] over de arbeidsvoorwaarden, met name over het salaris, is blijkens de beschikbare gegevens als volgt verlopen. In een e-mailbericht van
7 september 2011 aan een medewerkster van het WGS team heeft [J. 2] het volgende meegedeeld:
“Ik doe vandaag een loonvoorstel aan [appellant]. Minimum loon is 332 euro per week. Ik hou echter de tabellen van de bouw-cao aan en kom dan op functie opperman uit op 485 per week (bruto). Maar dan ben je op de hoogte. Indiensttreding kan vrij snel wat mij betreft”.
Op 12 september 2011 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met mevrouw
[B.], die als volgt verslag heeft gedaan van dat gesprek aan [J. 2]: “[appellant] belde vandaag met de vraag hoeveel hij netto gaat verdienen? Hij gaat per jaar netto
€ 16.326,- verdienen. Zijn uitkering is € 15.480,- per jaar. Voor het verschil hiertussen gaat hij niet werken en reiskosten maken. Hij zegt dat hij de moeite voor niets heeft gedaan. Morgen belt hij hiervoor terug”. Hierop heeft [J. 2] per e-mail van 12 september 2011 als volgt aan WGS laten weten: “Ik heb dit niet eerder meegemaakt, ik bied 150 euro
meerdan het minimum loon (dus bruto 485 euro per week ipv 332 euro per week) en dan krijg je deze reactie. Meer kan ik hem niet bieden, het is gewoon een goed loon voor betreffende functie. Wat moeten wij hiermee aan? Hij zal in elk geval niet erg gemotiveerd zijn om aan de slag te gaan. Ik hoor graag.”
Niet gebleken is dat appellant [J. 2] op 13 september 2011 heeft gebeld, zoals hij had toegezegd. Appellant heeft op 20 september 2011 ten kantore van de sociale dienst nog een gesprek gevoerd met een medewerkster. De inhoud hiervan is weergegeven in het rapport van 3 oktober 2011. Appellant heeft ook toen te kennen gegeven dat hij het geboden salaris te laag vond. Appellant heeft dan ook een reële kans op een baan laten liggen. Dit moet hem verweten worden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het overleg met [J. 2] over de hoogte van het salaris anders is verlopen dan uit de beschikbare gegevens naar voren komt. Dat appellant veelvuldig sollicitaties heeft verricht, zoals moet blijken uit de door hem overgelegde vacature-advertenties, doet aan het vorenstaande niet af.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Dit is temeer niet het geval nu het gaat om een baan binnen de sector waarin appellant jarenlang werkzaam is geweest. Hieruit vloeit voort dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB, gehouden was de bijstand van appellant overeenkomstig de artikelen 4:2, aanhef en onder d, ten eerste en 4:3 van de verordening te verlagen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) O.P.L. Hovens
JvC