ECLI:NL:CRVB:2014:2547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
13-6910 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor hoorzitting in bezwaar bij WWB-uitkering

Op 29 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellant die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Almere had de bijstandsverlening van de appellant opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd, maar had verzuimd om een kostenvergoeding toe te kennen voor de hoorzitting die had plaatsgevonden.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij te weinig kostenvergoeding had ontvangen, omdat er geen punt was toegekend voor de hoorzitting. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor een kostenvergoeding zijn voldaan, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad heeft geoordeeld dat het college verzuimd had om een procespunt toe te kennen voor het verschijnen op de hoorzitting, wat in strijd is met de geldende regels.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het betreft de kostenvergoeding voor de hoorzitting en heeft het college veroordeeld tot betaling van € 487,- aan de appellant. Daarnaast is het college ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant in hoger beroep, eveneens ter hoogte van € 487,-, en tot vergoeding van het griffierecht van € 118,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte toekenning van procespunten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

13/6910 WWB
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
15 november 2013, 13/428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.V. Tjon, werkzaam bij Buro Bezwaar en Beroep, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 4 juni 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 18 oktober 2012 (primair besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 september 2012 opgeschort. Bij besluit van 8 november 2012 (primair besluit 2) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2012 ingetrokken. Bij besluit van 11 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en de primaire besluiten 1 en 2 herroepen. Daarbij is het college veroordeeld in de proceskosten voor de verleende rechtsbijstand en het door appellant betaalde griffierecht. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.416,- en zijn als volgt berekend: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de kosten in bezwaar. Hij heeft daarbij aangevoerd dat geen punt is toegekend voor de behandeling van het bezwaarschrift tijdens de hoorzitting die op 8 januari 2012 heeft plaatsgevonden, waardoor hem te weinig is toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het vierde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Vast staat dat aan de voorwaarden voor een kostenvergoeding wordt voldaan. Volgens het puntensysteem dat in de bijlage bij het Bpb is opgenomen, levert het verschijnen voor een hoorzitting een procespunt op. In de aangevallen uitspraak is echter verzuimd om hiervoor een procespunt toe te kennen.
4.2.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij is verzuimd om een kostenvergoeding toe te kennen voor het verschijnen op de hoorzitting. De Raad zal het college alsnog veroordelen in deze kosten, ter hoogte van € 487,-.
5.
De Raad ziet voorts aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 487,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is verzuimd om een
kostenvergoeding toe te kennen voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar;
- veroordeelt het college in deze kosten van appellant ten bedrage van € 487,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant in hoger beroep ten bedrage van
€ 487,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 juli 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD