ECLI:NL:CRVB:2014:254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
12-6682 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika, had op 6 september 2012 een aanvraag ingediend die door de Pensioen- en Uitkeringsraad was afgewezen. De appellant heeft pas op 13 december 2012, na het verstrijken van de termijn van dertien weken, kenbaar gemaakt dat hij beroep wilde instellen. Dit leidde tot de vraag of het beroepschrift tijdig was ingediend. De Raad oordeelde dat de e-mail van 11 oktober 2012 niet als beroepschrift kon worden aangemerkt, en dat de e-mail van 13 december 2012 buiten de termijn was verzonden.

De Raad heeft verder overwogen dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, wat betekent dat de inhoudelijke beoordeling van het geschil niet aan de orde kon komen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6668 WUV
Datum uitspraak: 13 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 september 2012, kenmerk BZ01444256 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Appellant heeft bij brief van 20 februari 2013 een door de Raad gestelde vraag beantwoord en heeft bij brief van 4 november 2013 het beroep nader toegelicht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 2 februari 2012 heeft verweerder, voor zover hier van belang, de aanvraag van appellant om een periodieke uitkering op grond van de Wuv afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen die beslissing ongegrond verklaard.
1.2. Appellant heeft verweerder bij e-mail van 11 oktober 2012 meegedeeld dat hij niet goed begrijpt waarom hij niet in aanmerking is gebracht voor een periodieke uitkering op grond van de Wuv. Daarbij heeft appellant verzocht om toezending van alle stukken, waaronder de medische stukken, waarop het bestreden besluit berust. Aan het slot van deze e-mail is vermeld: “Graag zie ik de informatie -mede ivm de termijn- voor het eventueel instellen van beroep met grote spoed van u tegemoet, waarvoor alvast dank. Aan de hand van uw reactie zal ik beslissen of ik al dan niet in beroep zal gaan.” Verweerder heeft hierop bij brief van
19 oktober 2012 gereageerd.
1.3. Bij e-mail van 13 december 2012 heeft appellant aan verweerder meegedeeld dat hij beroep wil instellen tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft deze e-mail doorgezonden naar de Raad.
2.1. Appellant heeft in beroep onder meer aangevoerd dat door verweerder onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen.
2.2. Verweerder heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat het beroep niet tijdig is ingediend. Daarnaast heeft verweerder inhoudelijk verweer gevoerd.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Allereerst moet worden beoordeeld of appellant in zijn beroep kan worden ontvangen. In dat verband moet worden bezien of het beroepschrift binnen de voorgeschreven termijn is ingediend.
3.2.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Wuv bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift in dit geval, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dertien weken. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8 van de Awb gaat de termijn in op de dag na die waarop het bestreden besluit door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.3.
Het bestreden besluit is op 6 september 2012 aan appellant verzonden. De onder 3.2 omschreven termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde daarmee op
6 december 2012.
3.4.
De onder 1.2 vermelde e-mail van 11 oktober 2012 kan, gezien de aangehaalde passage, niet worden aangemerkt als een beroepschrift. Appellant heeft voor het eerst kenbaar gemaakt dat hij beroep wilde instellen bij de onder 1.3 vermelde e-mail van 13 december 2012. Deze e-mail is buiten de termijn van dertien weken verzonden.
3.5.
Bij de onder procesverloop vermelde brief van 20 februari 2013 heeft appellant desgevraagd meegedeeld dat hij de Nederlandse taal slechts in beperkte mate beheerst en dat hij afhankelijk is van vrienden en familie voor de vertaling van in de Nederlandse taal opgestelde brieven. De Raad kan hierin geen grond vinden om de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. Het is niet gebleken dat het voor appellant niet mogelijk was om tijdig beroep in te (laten) stellen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat het voorgelegde geschil door de Raad niet inhoudelijk kan worden beoordeeld, zodat aan de bespreking van de door appellant aangevoerde beroepsgronden niet kan worden toegekomen.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) O.P.L. Hovens
HD