ECLI:NL:CRVB:2014:2539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-409 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941, op 12 september 2010 een aanvraag ingediend op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Deze aanvraag werd op 19 maart 2012 afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 24 juli 2014 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van appellante niet of nauwelijks in verband staan met het overlijden van haar biologische vader, die zij nooit heeft gekend. De klachten zijn eerder te verklaren door andere grote tegenslagen en problemen in haar leven.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De Raad heeft de medische rapporten en verslagen van therapeuten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen direct verband is tussen de psychische klachten van appellante en het overlijden van haar vader. De Raad benadrukte dat alleen klachten die rechtstreeks met het overlijden samenhangen in aanmerking komen voor gelijkstelling met de vervolgde. Klachten die indirect verband houden, zoals die voortkomen uit een verstoorde opvoeding, worden niet meegewogen.

De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 juli 2014.

Uitspraak

13/409 WUV
Datum uitspraak: 24 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Duitsland) (appellante)
De Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 november 2012, kenmerk BZ01479446 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren in 1941, heeft op 12 september 2010 een aanvraag op grond van de Wuv ingediend. Op 19 maart 2012 is deze aanvraag afgewezen. Niet vastgesteld kon worden dat appellante vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv. Onderzocht is of appellante, gelet op het omkomen van haar vader door vervolging, met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Er is, zo stelt het besluit, bij appellante echter geen sprake van ziekte of gebreken die redelijkerwijs verband houden met haar oorlogsomstandigheden. Gelijkstelling met de vervolgde is daarom niet mogelijk.
1.1.
Appellante heeft tegen het besluit van 19 maart 2012 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In geschil is het standpunt van verweerder dat de psychische klachten van appellante redelijkerwijs niet in verband staan met het overlijden van haar vader. Appellante meent dat een zodanig verband wel aanwezig is en dat zij daarom met de vervolgde gelijk had moeten worden gesteld.
2.2.
De Raad volgt appellante daarin niet. Uit het medisch onderzoek dat naar aanleiding van haar aanvraag is verricht door de arts A.J. Maas, komt naar voren dat appellantes psychische klachten niet of nauwelijks zijn toe te schrijven aan het overlijden van haar biologische vader, die zij nooit heeft gekend, maar dat die klachten zijn te verklaren tegen de achtergrond van andere grote tegenslagen en problemen in appellantes leven. Aan de door appellante overgelegde verslagen van de therapeute C. Krista, alsmede van een psychiatrische kliniek in Heidelberg, kan in dit verband niet die betekenis worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien. Deze verslagen, wat daarvan verder ook zij, houden immers geen andersluidend oordeel op het zojuist bedoelde punt in.
2.3.
Ook uit de toelichtingen van appellante zelf blijkt niet van een direct verband tussen haar psychische klachten en het overlijden van haar vader. Zij heeft immers eerst en vooral gewezen op haar verstoorde opvoeding. Anders dan appellante meent, kunnen klachten die uit die opvoeding voortvloeien in dit verband niet aan het overlijden van haar vader worden toegeschreven. Alleen klachten die rechtstreeks met dat overlijden samenhangen wegen mee in het kader van de door appellante gewenste gelijkstelling. Deze wijze van causaliteitsbeoordeling wordt door de Raad aanvaardbaar geacht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV0789). Klachten die in een slechts indirect verband tot het omkomen van appellantes vader staan moeten dus buiten beschouwing blijven, dit nog los van het feit dat niet vaststaat dat, zoals appellante veronderstelt, haar vader met haar moeder zou zijn getrouwd als eerstgenoemde was blijven leven.
2.4.
Het beroep is ongegrond.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen
HD