ECLI:NL:CRVB:2014:2526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
13-720 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938, een verzoek ingediend om herziening van een eerder afgewezen aanvraag voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De oorspronkelijke aanvraag werd in 2008 afgewezen omdat niet was vastgesteld dat appellante oorlogsgeweld had ondergaan. In 2011 verzocht appellante om herziening, maar dit verzoek werd in 2011 afgewezen. In het bestreden besluit van 20 december 2012 erkende de Pensioen- en Uitkeringsraad dat appellante getuige was van oorlogsgeweld, maar weigerde financiële aanspraken omdat er geen blijvende psychische invaliditeit was vastgesteld volgens de criteria van de Wubo.

Tijdens de zitting op 13 juni 2014 was appellante niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante overwogen, die stelde dat haar psychische klachten zodanig zijn dat deze wel leiden tot blijvende invaliditeit. De Raad heeft het advies van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager in overweging genomen, die concludeerde dat appellante slechts geringe-matige beperkingen ervaart in haar dagelijkse activiteiten en dat er geen blijvende invaliditeit kan worden vastgesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de psychische klachten van appellante niet in lijn is met de beoordelingssystematiek van de American Medical Association (AMA). De Raad oordeelde dat de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van de aanvraag bepalend is en dat er geen ruimte is om rekening te houden met mogelijke toekomstige verslechteringen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit, waarbij werd opgemerkt dat appellante altijd een nieuwe aanvraag kan indienen als haar medische toestand verslechtert.

Uitspraak

13/720 WUBO
Datum uitspraak: 24 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
20 december 2012, kenmerk BZ01411940 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Daar is van de zijde van appellante niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren in 1938, heeft in februari 2008 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 26 september 2008 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellante oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft ondergaan. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2. In april 2011 is namens appellante verzocht die afwijzing te herzien. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 4 november 2011. Na bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit alsnog erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, te weten het tijdens de Japanse bezetting getuige zijn geweest van verkrachtingen. Verweerder heeft echter appellante niet in aanmerking gebracht voor financiële aanspraken op grond van de Wubo. Dit op de grond dat het oorlogsgeweld bij appellante niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. In dat verband is overwogen dat de psychische klachten (slaapstoornissen en agorafobische klachten) slechts geringe beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. Ten aanzien van de bij appellante aanwezige lichamelijke klachten (schildklierklachten, hoge bloeddruk, bursitis en oogklachten) is geoordeeld dat deze klachten niet gerelateerd kunnen worden aan het oorlogsgeweld, maar duidelijk andere oorzaken hebben.
1.3. In beroep is namens appellante naar voren gebracht dat appellante lijdt aan psychische klachten die zodanige beperkingen opleveren in haar functioneren dat wel sprake is van blijvende invalidering. In dat verband is verwezen naar de resultaten van het onderzoek dat zij heeft laten verrichten door de psychiater H.E. Sanders.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In beroep is alleen het oordeel van verweerder bestreden dat bij appellante geen sprake is van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.2.
Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake indien de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten (1) dagelijkse activiteiten, (2) sociaal functioneren, (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en (4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.3.
Het door verweerder ingenomen standpunt berust op het door de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud met appellante. Bij haar advisering heeft Ohlenschlager ook betrokken het rapport van de arts J. van Hooidonk die appellante in 2008 heeft onderzocht naar aanleiding van een aanvraag in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Ohlenschlager concludeert dat, evenals bij de beoordeling in 2008, bij appellante nog altijd sprake is van een PTSS, die gekleurd wordt door diverse oorlogservaringen. Deze klachten leiden alleen tot geringe-matige beperkingen in de rubriek “dagelijkse activiteiten” zodat, gemeten aan de invaliditeitspunten van de AMA, niet gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Aan een causaliteitsbeoordeling is Ohlenschlager daarom niet toegekomen.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van dit advies deugdelijk voorbereid en overtuigend gemotiveerd. In het rapport van Ohlenschlager wordt appellante beschreven als een persoon die ten tijde hier van belang nog goed functioneert en een vrij actief leven leidt. Uit het in beroep overgelegde rapport van Sanders kan niet worden afgeleid dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Niet alleen heeft Sanders niet de in het kader van de oorlogswetten bekende, onder 2.2 genoemde, beoordelingssystematiek van de AMA gehanteerd, Sanders lijkt met name rekening te houden met mogelijk toekomstige psychische gevolgen voor appellante als met het stijgen van de jaren haar façade van stevigheid (“er is niks aan de hand”) zal afbrokkelen en dat haar kwetsbaar zal maken. Voor het vaststellen van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is echter in beginsel de gezondheidstoestand ten tijde van de aanvraag bepalend. Daarbij is geen ruimte om rekening te houden met een eventuele verwachte verslechtering in de gezondheidstoestand.
2.5.
Het staat appellante uiteraard vrij om een hernieuwde aanvraag in te dienen als haar medische toestand verslechtert. Hierbij wordt wel opgemerkt dat verweerder zich dan nog moet buigen over de vraag of de psychische klachten van appellante aan het oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven.
2.6.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD