ECLI:NL:CRVB:2014:2524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
12-6809 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vergoeding voor de aanschaf van een auto door burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1930 en erkend als burger-oorlogsslachtoffer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, gedateerd 14 december 2012, betreft de afwijzing van zijn aanvraag voor vergoeding van de aanschaf van een auto. Appellant had eerder vergoedingen ontvangen voor de aanschaf van een auto, maar volgens de regels van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) kan een nieuwe aanvraag pas na een gebruiksduur van zeven jaar worden ingediend. Appellant had in 2009 een auto aangeschaft, maar deze was in 2011 vervangen door een andere auto, waarna hij in 2012 een nieuwe aanvraag indiende. De Sociale verzekeringsbank weigerde deze aanvraag, omdat de gebruiksduur van de vorige auto nog niet was verstreken. Tijdens de zitting op 13 juni 2014 was appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. G.E. Eind en mr. C. Vooijs. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de regels die de verweerder hanteert voor de toekenning van vergoedingen binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling vallen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om van deze regels af te wijken, en dat appellant met de aanschaf van een oudere auto het risico had genomen op extra kosten. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6809 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 december 2012, kenmerk BZ01510235 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014, waar appellant niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind en
mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1930, is in 1994 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Daarbij is aangenomen dat bij hem sprake is van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het door hem ondergane oorlogsgeweld. Later is ook aanvaard dat de gevolgen van een neusfractuur met dat oorlogsgeweld in verband staan.
1.2. In 2000, 2004 en 2009 zijn aan appellant vergoedingen toegekend voor de aanschaf van een auto. Bij de laatste toekenning bij besluit van 4 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 december 2009, is vermeld dat pas na zeven jaar weer een vergoeding voor de aanschaf van een auto kan worden aangevraagd, ook als wordt gekozen voor een tweedehands auto. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van
15 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Appellant heeft vervolgens in januari 2010 een Mercedes Vito van zijn broer gekocht, bouwjaar 2001.
1.3. In april 2011 heeft appellant gemeld dat hij afstand heeft moeten doen van de onder 1.2 genoemde auto vanwege hoge reparatiekosten. Bij brief van 25 mei 2011 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat zijn verzoek om een vergoeding voor de aanschaf van een auto niet in behandeling wordt genomen. Hierbij is vermeld dat appellant pas in november 2016 een nieuwe aanvraag kan indienen.
1.4. In april 2012 heeft appellant een nieuwe aanvraag voor vergoeding voor de aanschaf van een auto ingediend. Hierbij heeft hij naar voren gebracht dat hij geen auto meer heeft en daardoor in een isolement raakt. Hierop heeft verweerder bij besluit van 21 juni 2012 afwijzend beslist op de grond dat de gebruiksduur van een auto zeven jaar bedraagt en appellant - nu de Mercedes uiteindelijk niet in november 2009 maar begin 2010 is aangeschaft - pas in januari 2017 voor een volgende vergoeding van een auto in aanmerking kan komen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, past het systeem dat verweerder in het kader van artikel 32, tweede lid, van de Wubo hanteert bij de toekenning van een voorziening in de vorm van vergoeding van de aanschafkosten van een auto binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Dit geldt eveneens voor de door verweerder voor toekenningen vanaf 1 april 2006 gehanteerde gebruiksduur van zeven jaar.
2.2.
Die gebruiksduur was hier nog (lang) niet verstreken. Er is geen aanleiding om verweerder in dit geval verplicht te achten af te wijken van de gehanteerde uitgangspunten. Bij het onder 1.2 genoemde besluit is ook duidelijk vermeld dat appellant pas na zeven jaar in aanmerking kan komen voor deze voorziening. Appellant heeft met de aanschaf van een oudere auto het risico genomen dat er kosten zouden moeten worden gemaakt. Met de verstrekte vergoeding kan een nieuwe auto worden aangeschaft in de laagste prijsklasse. Dat is het uitgangspunt bij deze voorziening. De stelling van appellant dat hij vanwege zijn claustrofobie een ruimere auto nodig heeft, stuit af op de formele rechtskracht van het besluit van 4 september 2009 en kan bij een volgende aanvraag door verweerder mede worden beoordeeld.
2.3.
Het beroep wordt dus ongegrond verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD