ECLI:NL:CRVB:2014:2508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van een Ziektewetuitkering aan appellant, die zich op 7 december 2009 ziek had gemeld met rugklachten en later ook psychische klachten. De Raad oordeelde dat de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen een voldoende medische basis vormden voor de conclusie dat appellant per 25 januari 2010 weer geschikt was voor zijn eigen werk. Het Uwv had op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts op 6 januari 2010 vastgesteld dat appellant ondanks zijn klachten weer in staat was om te werken. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Appellant voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de ernst van zijn rugklachten en dat hij ook psychische klachten had. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie had meegenomen in zijn beoordeling, inclusief gegevens van de behandelende psycholoog en huisarts. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de psychische klachten van appellant pas na de datum in geding waren ontstaan en dat de medische informatie die appellant in hoger beroep overlegde, onvoldoende was om de eerdere conclusies te weerleggen.
De Raad concludeerde dat er voor het Uwv voldoende basis was om appellant geschikt te achten voor het verrichten van zijn arbeid en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.