In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had zich op 6 juli 2009 ziek gemeld vanwege psychische klachten, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 29 april 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 juli 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 16 september 2011.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de afwijzing van de WIA-uitkering voldoende waren onderbouwd. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald en benadrukt dat de ernst van zijn psychische problematiek niet is betwist. Hij verzocht om benoeming van een deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere beoordeling.
De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant, ondanks zijn psychische klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.