ECLI:NL:CRVB:2014:2498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13-443 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering en intrekking van uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die van 30 juli 2010 tot 5 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn WW-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 5 januari 2012 de WW-uitkering van appellant ingetrokken over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 4 december 2011 en een bedrag van € 7.769,70 teruggevorderd. Tevens was er een boete van € 780,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de intrekking van de uitkering en de terugvordering. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat een brief van 17 januari 2012 als bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2012 moest worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de brief niet als bezwaar kon worden aangemerkt en dat de beslissing van 5 januari 2012 in rechte onaantastbaar was geworden.

De Raad concludeerde dat het geding in hoger beroep zich beperkte tot de invordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering, waartegen appellant geen nieuwe beroepsgronden had aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2014.

Uitspraak

13/443 WW
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2012, 12/3316 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Aksözek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aksözek. Het Uwv heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft van 30 juli 2010 tot 5 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2. Bij besluit van 5 januari 2012 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WW-uitkering ingetrokken over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 4 december 2011 en de over die periode onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 7.769,70 van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij brief van eveneens 5 januari 2012 heeft het Uwv aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om hem een boete op te leggen van € 780,- wegens schending van de inlichtingenplicht.
1.4. Bij besluit van 25 januari 2012 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van
€ 780,-.
1.5. Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het Uwv besloten dat appellant een bedrag van
€ 7.712,51 in één keer moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van
14 april 2012 bezwaar gemaakt.
1.6. Bij besluit van 25 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, ten eerste vastgesteld dat niet in geschil is dat het bezwaar van appellant van 14 april 2012 is gericht tegen het besluit van 21 maart 2012, en niet tegen het in 1.2 genoemde besluit van 5 januari 2012 en het besluit van 25 januari 2012. Voor zover dat door appellant is betoogd, kan de brief van 17 januari 2012 evenmin worden aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van
5 januari 2012 over de intrekking en de terugvordering van de WW-uitkering, omdat uit die brief op geen enkele wijze blijkt dat appellant het niet eens is met de intrekking en de terugvordering van de teveel ontvangen WW-uitkering. De omvang van het geding is daarom beperkt tot het bestreden besluit over de invordering van de onverschuldigd betaalde
WW-uitkering. De beroepsgronden van appellant zijn echter gericht tegen de besluiten van
5 januari 2012 en 25 januari 2012. Nu appellant tegen de invordering geen beroepsgronden heeft aangevoerd, is het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de brief van 17 januari 2012 moet worden aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2012 over de intrekking en de terugvordering van de WW-uitkering.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, dat ziet op de invordering van de onverschuldigd aan appellant betaalde WW-uitkering. De beroepsgronden van appellant zijn gericht tegen het besluit van 5 januari 2012, waarbij de WW-uitkering is ingetrokken en teruggevorderd. Deze beslissing is echter in rechte onaantastbaar geworden omdat appellant daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat de brief van 17 januari 2012 niet kan worden aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 5 januari 2012. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, zoals weergegeven in onderdeel 12 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Appellant heeft hiertegen in hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het geding in hoger beroep is beperkt tot het besluit over de invordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering. Hiertegen heeft appellant geen beroepsgronden aangevoerd. Ter zitting van de Raad heeft appellant verklaard dat hij nog niets heeft terugbetaald aan het Uwv en dat er door het Uwv ook nog niet wordt ingevorderd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.K. Dekker

HD