ECLI:NL:CRVB:2014:2496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
12-4705 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 7 oktober 2004 ziek meldde na een auto-ongeluk, had aanvankelijk een WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 16 augustus 2011 heeft het Uwv besloten om deze uitkering per 17 oktober 2011 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht. De rechtbank concludeerde dat de medische informatie die appellante inbracht niet wezenlijk verschilde van de informatie die het Uwv al had. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv haar beperkingen als gevolg van een chronisch pijnsyndroom niet had meegenomen in de beoordeling.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellante herhaald, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had besproken en beoordeeld. De Raad oordeelde dat er voldoende informatie beschikbaar was over de gezondheidstoestand van appellante op de relevante datum en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch geschikt waren. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de ingebrachte informatie niet specifiek genoeg was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

12/4705 WIA
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
11 juli 2012, 12/687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.L. van Santen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als incident engineer. Op 7 oktober 2004 heeft zij zich ziek gemeld wegens pijnklachten en psychische klachten na een auto-ongeval. Het Uwv heeft appellante met ingang van 18 augustus 2006 een WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van haar arbeidsongeschiktheid is daarbij bepaald op 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellante met ingang van 17 oktober 2011 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op deze datum minder dan 35% is.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
24 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat er een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht waarbij het Uwv een onderzoek heeft laten verrichten door een psychiater en een neuropsycholoog. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie niet wezenlijk verschilt van de informatie zoals die ten tijde van het onderzoek door het Uwv reeds beschikbaar was. Mede op grond van de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv bij de beoordeling heeft nagelaten haar beperkingen als gevolg van een chronisch pijnsyndroom te betrekken. Dat de verzekeringsarts bij onderzoek geen cognitieve functiestoornis heeft vastgesteld sluit niet uit dat dat er toch discrete cognitieve functiestoornissen zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar een aantal wetenschappelijke artikelen in medische tijdschriften.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De stukken bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De beoordeling van de rechtbank wordt onderschreven.
4.3.
De in hoger beroep ingebrachte algemene informatie met betrekking tot het chronisch pijnsyndroom leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat die informatie niet toegespitst is op de situatie van appellante ten tijde hier in geding. Er is dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het daartoe strekkende verzoek van appellante wordt afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting wordt volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.K. Dekker

CVG