ECLI:NL:CRVB:2014:2496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WGA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 7 oktober 2004 ziek meldde na een auto-ongeluk, had aanvankelijk een WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 16 augustus 2011 heeft het Uwv besloten om deze uitkering per 17 oktober 2011 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 35% zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht. De rechtbank concludeerde dat de medische informatie die appellante inbracht niet wezenlijk verschilde van de informatie die het Uwv al had. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv haar beperkingen als gevolg van een chronisch pijnsyndroom niet had meegenomen in de beoordeling.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellante herhaald, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had besproken en beoordeeld. De Raad oordeelde dat er voldoende informatie beschikbaar was over de gezondheidstoestand van appellante op de relevante datum en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch geschikt waren. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de ingebrachte informatie niet specifiek genoeg was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.