ECLI:NL:CRVB:2014:2494
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.S. van der Kolk
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na hersteldverklaring
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 9 maart 2010 ziek had gemeld vanuit een werkloosheidssituatie, werd per 17 augustus 2010 hersteld verklaard. De Ziektewet (ZW) uitkering van de appellant werd beëindigd, maar hij maakte bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2010, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de ontkenning van de ontvangst van het besluit door de appellant niet geloofwaardig was, aangezien hij zelf bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit.
In hoger beroep herhaalde de appellant dat hij het bestreden besluit I niet had ontvangen en dat hij pas op 4 maart 2013 van het besluit kennis had genomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad stelde vast dat er aanwijzingen waren dat het besluit naar het juiste adres was verzonden, ondanks dat het niet aangetekend was verzonden. De Raad benadrukte dat het op de weg van de appellant lag om navraag te doen bij het Uwv na het uitblijven van het besluit.
Daarnaast weigerde het Uwv de appellant een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de wachttijd niet was vervuld, en dat de ZW-uitkering die was doorbetaald niet betekende dat er recht op ziekengeld bestond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen.