ECLI:NL:CRVB:2014:2484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13-6848 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een appellant die in bezwaar ging tegen een beslissing van het Zorginstituut Nederland, dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een brief van het Zorginstituut van 18 maart 2013, waarin de appellant werd aangemaand om een zorgverzekering af te sluiten. Het Zorginstituut stelde vast dat de appellant geen zorgverzekering had en verklaarde het bezwaar tegen deze aanmaning niet-ontvankelijk, omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen bezwaar mogelijk is tegen een aanmaning.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep, die betrekking hadden op de betaalbaarheid van de zorgverzekering, niet relevant waren voor de vraag of het Zorginstituut het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat tegen de aanmaning geen bezwaar kon worden gemaakt en dat het Zorginstituut het bezwaarschrift dus terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de aangevallen uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

13/6848 ZVW
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 november 2013, 13/3523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. Berghout.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij brief van 18 maart 2013 heeft het Zorginstituut aan appellant meegedeeld dat hij volgens de gegevens van het Zorginstituut geen zorgverzekering had en hem aangemaand een dergelijke verzekering af te sluiten binnen drie maanden na 18 maart 2013.
1.2. Het Zorginstituut heeft het tegen de brief van 18 maart 2013 door appellant gemaakte bezwaar bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat tegen deze brief, gelet artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, de mogelijkheid van bezwaar en beroep niet openstaat.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat - in ieder geval - appellants brief van
29 maart 2013 door het Zorginstituut mocht worden beschouwd als bezwaarschrift tegen de brief van 18 maart 2013. Dat bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank terecht
niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen een aanmaning geen bezwaar kan worden gemaakt.
3.
De Raad begrijpt wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd aldus dat appellant meent dat het Zorginstituut weliswaar terecht heeft vastgesteld dat hij geen zorgverzekering had, maar dat de mogelijkheid om een verzekering af te sluiten ontbrak omdat hij zo’n verzekering niet kon (en nog steeds niet kan) betalen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep heeft vooral betrekking op de vraag of hem kan worden verweten dat hij niet (tijdig) een zorgverzekering had afgesloten. Die vraag is in deze procedure echter niet aan de orde. Wat appellant heeft aangevoerd kan aan de juistheid van de aangevallen uitspraak niets afdoen. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat tegen de brief van 18 maart 2013 geen bezwaar kan worden gemaakt en dat het Zorginstituut het bezwaarschrift dus terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Nu het beroep tegen het bestreden besluit door de rechtbank terecht ongegrond is verklaard moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5.
Omdat de aangevallen uitspraak en het bestreden in stand blijven, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

RK