ECLI:NL:CRVB:2014:2483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verplichting tot zorgverzekering en de oplegging van een bestuurlijke boete aan een Duitse ingezetene
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichting van een appellant, met de Duitse nationaliteit, om een zorgverzekering af te sluiten op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De appellant, die inkomen ontvangt uit zowel Duitsland als Nederland en in Nederland woont, ontving eerder een aanmaning van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) om binnen drie maanden een ziektekostenverzekering af te sluiten. Bij het niet voldoen aan deze verplichting werd een bestuurlijke boete van € 343,74 opgelegd. Het Zorginstituut Nederland, als rechtsopvolger van Cvz, verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot de onderhavige procedure.
De rechtbank Roermond had eerder de beslissing van het Zorginstituut bevestigd, waarbij werd overwogen dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op de appellant, ondanks zijn Duitse nationaliteit. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet goed was ingelicht over de gevolgen van zijn Nederlandse inkomen en dat hij had verzocht om beëindiging van zijn uitkering, waardoor hij niet langer verzekerd zou zijn voor de AWBZ. De Raad overwoog echter dat de appellant op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat het niet afsluiten van een zorgverzekering niet kon worden gerechtvaardigd door een gebrek aan informatie.
De Raad bevestigde dat de appellant op het moment van de boete geen zorgverzekering had afgesloten en dat de boete terecht was opgelegd. De gronden van het hoger beroep werden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de eerdere beslissingen in stand bleven.