ECLI:NL:CRVB:2014:2475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- J.F. Bandringa
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 7 augustus 2009 bijstand, maar na een melding van het inlichtingenbureau over een bedrag van € 9.776 op haar bankrekening, startte het college een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Tijdens een gesprek op 17 oktober 2011 weigerde appellante verdere inlichtingen te verstrekken over haar vermogen en beëindigde zij het gesprek, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 17 oktober 2011.
Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze intrekking ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. In hoger beroep betoogde appellante dat het college ten onrechte had gesteld dat haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat zij door de vragen van intieme aard niet verder wilde antwoorden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante haar inlichtingen- en medewerkingsverplichting had geschonden door het gesprek te beëindigen en geen verdere informatie te verstrekken. Hierdoor was het college niet in staat om het recht op bijstand vast te stellen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad benadrukte dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op het college rust. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.