ECLI:NL:CRVB:2014:2474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 21 januari 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Rotterdam heeft na een anonieme melding op 16 juni 2011 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij bleek dat appellant niet woonachtig was op het opgegeven uitkeringsadres. Het onderzoek omvatte dossieronderzoek en een huisbezoek op 29 juli 2011, waaruit bleek dat het energie- en waterverbruik extreem laag was en dat de woning niet bewoond leek te zijn. De gemeente heeft vervolgens de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2011 ingetrokken en de kosten van bijstand over een periode van meer dan vier jaar teruggevorderd.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoerde dat hij wel op het uitkeringsadres woonde en een verklaring had voor het lage verbruik. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.