ECLI:NL:CRVB:2014:2446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die op uitzendbasis als sealer werkte, was op 15 februari 2010 uitgevallen door klachten aan haar rechterelleboog en schouders. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) concludeerde een verzekeringsarts dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit oordeel werd ondersteund door een arbeidsdeskundige die stelde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies.
Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. Een bezwaarverzekeringsarts heeft haar opnieuw onderzocht en meer beperkingen vastgesteld, maar concludeerde desondanks dat appellante nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Hertogenbosch oordeelde in de eerdere uitspraak dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige juist waren.
In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en overhandigde aanvullende medische informatie. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad onderschreef de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, en oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.