ECLI:NL:CRVB:2014:2427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-4582 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderbijslag op basis van woonadres en gezinsverband

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderbijslag voor appellanten, die tweevoudige kinderbijslag ontvingen voor hun kind, [naam kind A], geboren in 1991. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat [naam kind A] bij haar moeder in Marokko woonde, wat leidde tot de conclusie dat appellanten geen recht hadden op tweevoudige kinderbijslag. De Svb baseerde zich op rapporten van de sociaal attaché, die onderzoek heeft gedaan naar de woon- en leefsituatie van [naam kind A]. De rechtbank Utrecht had eerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard, wat hen noopte tot hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 juli 2014 behandeld. Appellanten voerden aan dat de rapporten van de sociaal attaché geen consistent beeld opleverden en dat de brief van 27 maart 2009 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd dat [naam kind A] in de relevante periode bij haar moeder woonde, en dat de rapporten van de sociaal attaché voldoende grondslag boden voor de herziening van de kinderbijslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen recht op tweevoudige kinderbijslag bestond.

De Raad benadrukte dat de bewijslast bij de Svb lag en dat de verklaringen van [naam kind A] en de bevindingen van de sociaal attaché doorslaggevend waren. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank correct was en dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 juli 2014, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4582 AKW, 12/4583 AKW
Datum uitspraak: 4 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2012, 10/2445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats] (tezamen: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T. Scholtus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2014. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Scholtus. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellanten zijn woonachtig in Nederland. [naam kind A], een kind van appellant, geboren op
[in] 1991, woont in Marokko. Volgens opgave van appellanten woonde [naam kind A] tot eind 2003 bij haar biologische moeder in [plaatsnaam]([plaatsnaam]). Vanaf het eerste kwartaal van 2004 zou [naam kind A] bij haar oom, tevens verzorger, in Ouislane wonen en onderwijs volgen in Boufekrane. In verband daarmee heeft appellante tweevoudige kinderbijslag ontvangen. Bij brief van 4 mei 2008 heeft appellante aan de Svb doorgegeven dat [naam kind A] samen met haar moeder tijdelijk in Boufekrane woont.
1.2. In het kader van het zogenaamde ‘steekproefonderzoek AKW 16+ 2007/2008’ heeft de Svb de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat onderzoek laten verrichten naar het onderwijs en het woonadres van [naam kind A] te Boufekrane. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 14 mei 2008.
1.3. De sociaal attaché heeft op 27 november 2008 een vervolgonderzoek ingesteld naar de vraag of [naam kind A] en haar moeder op hetzelfde adres woonachtig waren. Hiervan is op
3 december 2008 verslag uitgebracht.
1.4. Bij besluit van 27 maart 2009 heeft de Svb het recht op tweevoudige kinderbijslag voor [naam kind A] vanaf het eerste kwartaal van 2004 herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor tweevoudige kinderbijslag, omdat [naam kind A] bij haar moeder in Marokko woonde. Bij brief van eveneens 27 maart 2009 heeft de Svb aangekondigd de te veel ontvangen kinderbijslag tot een bedrag van € 6.251,55 van appellante te zullen terugvorderen en een boete van € 627,- te zullen opleggen.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 1 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 27 maart 2009, ongegrond verklaard. Het bezwaar, voor zover gericht tegen de brief van 27 maart 2009, is daarbij niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. In de beroepsprocedure hebben appellanten diverse verklaringen van Marokkaanse instanties ingebracht om hun stelling, dat [naam kind A] in de periode in geding niet bij haar moeder woonde, te onderbouwen. Op verzoek van de Svb heeft de sociaal attaché nader onderzoek verricht. Op 28 september 2010 en 10 januari 2011 is daar verslag van uitgebracht.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de onderzoeksbevindingen van de sociaal attaché voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor tweevoudige kinderbijslag, omdat [naam kind A] bij haar moeder woonde. De rapporten van de sociaal attaché leveren een voldoende consistent beeld op en er hoeft niet te worden getwijfeld aan de inhoud daarvan. Voorts is overwogen dat het bezwaar tegen de brief van 27 maart 2009 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat evengenoemde brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is slechts sprake van een aankondiging dat een besluit zal worden genomen.
3.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rapporten van de sociaal attaché geen voldoende consistent beeld opleveren. Er zijn argumenten en verklaringen van Marokkaanse autoriteiten ingebracht waaruit blijkt dat de onderzoeksbevindingen onvoldoende zijn om te concluderen dat [naam kind A] bij haar moeder woonde. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat de brief van 27 maart 2009 wel als een (terugvorderings)besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is aan te merken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geding de vraag of appellanten over de periode van het eerste kwartaal van 2004 tot en met het eerste kwartaal van 2008 recht hebben op tweevoudige kinderbijslag en niet (slechts) op enkelvoudige kinderbijslag. In dit verband is van belang of [naam kind A] in deze periode tot het huishouden van de moeder behoorde. Verder is de vraag aan de orde of het bezwaar tegen de onder 1.4 vermelde brief van 27 maart 2009 wat betreft de terugvordering terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2.
Bij een belastend besluit als waar het hier om gaat, rust op de Svb de bewijslast voor zover is gesteld dat [naam kind A] in de periode in geding tot het huishouden van haar moeder behoorde. De Svb heeft de rapporten van de sociaal attaché van 14 mei 2008,
3 december 2008, 28 september 2010 en 10 januari 2011 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Wat betreft de rapporten van de sociaal attaché is voor herziening van reeds toegekende kinderbijslag op basis van een rapport als hier aan de orde alleen dan plaats, als dit rapport een voldoende consistent beeld oplevert en als er op de voor aanspraak op kinderbijslag relevante punten niet aan de inhoud van dit rapport hoeft te worden getwijfeld.
4.3.
De Svb heeft met de rapporten van de sociaal attaché aannemelijk gemaakt dat [naam kind A] in de in geding zijnde periode bij haar moeder woonde, waardoor er geen recht bestond op tweevoudige kinderbijslag. Hierbij wordt primair belang gehecht aan de verklaring van [naam kind A], zoals neergelegd in het rapport van de sociaal attaché van 14 mei 2008. Uit dit rapport blijkt dat de attachémedewerker op 8 mei 2008 een bezoek aan het woonadres van [naam kind A], die op dat moment 17 jaar was, te Boufekrane wilde afleggen. Onderweg naar het adres kwam hij toevallig [naam kind A] tegen. Nadat de medewerker zich had gelegitimeerd en het doel van zijn bezoek had uitgelegd, heeft [naam kind A] de medewerker geleid naar haar woonadres. [naam kind A] verklaarde vervolgens desgevraagd dat zij sinds zes jaar samen met haar moeder en twee broers in Boufekrane woont. De Svb mocht uitgaan van de juistheid van deze verklaring en hoefde geen gewicht toe te kennen aan de in hoger beroep overgelegde, latere ontkennende verklaring van [naam kind A]. De enkele ontkenning dat [naam kind A] de verklaring heeft afgelegd, is onvoldoende om aan te nemen dat de verklaring niet klopt. Voorts is niet gebleken van onrechtmatigheden voorafgaand aan de afgelegde verklaring. De omstandigheid dat [naam kind A]
17
jaar was op het moment van de afgelegde verklaring, vormt geen reden om deze verklaring terzijde te schuiven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een kind van die leeftijd een eenvoudige feitelijke vraag als waar iemand woonachtig is naar waarheid kan beantwoorden. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring onder bepaalde druk is afgelegd.
4.4.
Naast de verklaring van [naam kind A] wordt tevens belang gehecht aan de omstandigheid dat uit het rapport van de sociaal attaché van 3 december 2008 blijkt dat de directeur van de school van [naam kind A] op 27 november 2008 het schooldossier aan de attachémedewerkers ter inzage heeft gegeven. Daarin staat als woonadres het adres te Boufekrane en dat sinds de basisschool. De directeur heeft bevestigd dat dit tevens het feitelijke woonadres is. De algemeen beheerder heeft blijkens het rapport van 14 mei 2008 een soortgelijke verklaring afgegeven. Dat op het door de school ingevulde controleformulier van 12 mei 2008 het adres te Ouislane is vermeld, betekent niet dat geen waarde wordt toegekend aan de latere uit het schooldossier verkregen informatie. Bovendien is niet in geschil dat [naam kind A] op 12 mei 2008 in Boufekrane woonde en niet in Ouislane.
4.5.
De stelling van appellanten dat de sociaal attaché bij het onderzoek op 27 november 2008 buiten de onderzoeksopdracht van de Svb is getreden en de bevindingen om die reden buiten beschouwing dienen te worden gelaten slaagt niet. De sociaal attaché is weliswaar specifiek gevraagd om het adres van de moeder te bezoeken, maar de sociaal attaché heeft in een brief van 20 november 2008 te kennen gegeven dat adres over een aantal maanden te bezoeken omdat dat zich in een andere regio bevindt. Het stond de sociaal attaché vervolgens vrij om andere onderzoekshandelingen te verrichten om uitvoering te geven aan de algemene onderzoeksopdracht, namelijk onderzoeken of [naam kind A] samen met haar moeder op één adres woonachtig was.
4.6.
Tevens wordt, mede in het licht van de verklaring van [naam kind A], belang gehecht aan de verklaringen van de autoriteiten van zowel Boufekrane als Ouislane, zoals weergegeven in het rapport van 3 december 2008. Deze hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat het onmogelijk is dat [naam kind A] in Ouislane woont en in het verder gelegen dorp Boufekrane naar school gaat, terwijl er in Ouislane voldoende scholen zijn. Blijkens het rapport van de sociaal attaché van 28 september 2010 is na onderzoek door de autoriteiten van Ouislane geconcludeerd dat [naam kind A] nooit in Ouislane heeft gewoond. Om die reden is aan appellant geen woonverklaring ten behoeve van [naam kind A] afgegeven. De stelling van appellanten dat [naam kind A] met de bus naar Boufekrane reisde om daar naar school te gaan is niet nader onderbouwd.
4.7.
Het rapport van de sociaal attaché van 10 januari 2011 betreft een onderzoek naar de door autoriteiten van de gemeente Sidi Ali Boureqba afgegeven woonverklaring van de moeder van [naam kind A]. Uit het rapport blijkt dat het wijkhoofd heeft verklaard dat de moeder alleen tijdens de schoolvakanties en het oogstseizoen in het onder eerdergenoemde gemeente vallende dorp [plaatsnaam] verblijft. Sinds 2008 was het verblijf beperkt tot de schoolvakanties. Het hoofdverblijf zou volgens het wijkhoofd in Boufekrane liggen. Ook deze verklaring, in samenhang bezien met de verklaring van [naam kind A], vormt een aanwijzing dat [naam kind A] in de periode in geding tot het huishouden van haar moeder behoorde.
4.8.
Aan de in de loop van de beroepsprocedure ingebrachte verklaringen van de autoriteiten van Boufekrane en Sidi Ali Boureqba kan geen doorslaggevende waarde worden toegekend. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2011:BP5715) mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk afgelegde verklaring. In het onderhavige geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die tot het maken van een uitzondering op dit algemene uitgangspunt aanleiding geven.
4.9.
Nu [naam kind A] in de periode in geding tot het huishouden van de moeder behoorde, bestond er in de periode in geding op grond van artikel 7, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet geen recht op tweevoudige kinderbijslag. De Svb heeft het recht op kinderbijslag dan ook terecht herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag.
4.10.
Voorts wordt het oordeel van de rechtbank over de vraag of het bezwaar tegen de brief van 27 maart 2009 terecht niet-ontvankelijk is verklaard geheel onderschreven.
4.11.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.10 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.P. Ketting
IvZ