Op 8 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde. De appellant, die in de periode van 18 juni 2010 tot en met 5 augustus 2010 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, stelde dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien door een beslag dat door de belastingdienst op zijn uitkering was gelegd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de appellant redelijkerwijs de beschikking had kunnen krijgen over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig rechtsmaatregelen had getroffen om het beslag op te heffen, en dat de gevolgen van deze keuze voor zijn rekening en risico kwamen. De Raad wees het verzoek van de appellant om aanhouding van de zaak af, omdat niet was aangetoond dat hij niet eerder een civiele kort gedingprocedure had kunnen aanspannen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie door de beslagdebiteur en de noodzaak om rechtsmiddelen te benutten om beslag op inkomen te bestrijden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.