ECLI:NL:CRVB:2014:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
13-5452 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en bijstand

Op 8 juli 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde. De appellant, die in de periode van 18 juni 2010 tot en met 5 augustus 2010 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving, stelde dat hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien door een beslag dat door de belastingdienst op zijn uitkering was gelegd. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat de appellant redelijkerwijs de beschikking had kunnen krijgen over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig rechtsmaatregelen had getroffen om het beslag op te heffen, en dat de gevolgen van deze keuze voor zijn rekening en risico kwamen. De Raad wees het verzoek van de appellant om aanhouding van de zaak af, omdat niet was aangetoond dat hij niet eerder een civiele kort gedingprocedure had kunnen aanspannen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie door de beslagdebiteur en de noodzaak om rechtsmiddelen te benutten om beslag op inkomen te bestrijden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

13/5452 WWB-PV
Datum uitspraak: 8 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2013, 12/1332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde (college)
Zitting heeft: A.B.J. van der Ham
Griffier: O.P.L. Hovens
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. R. Skála. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 5 augustus 2010, gehandhaafd bij besluit van 8 november 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant inkomsten ontvangt waarmee hij in de kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het college - in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht - appellant ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om (mondeling) te reageren alvorens op zijn bezwaar werd beslist.
Niet in geschil is dat appellant in de hier te beoordelen periode (18 juni 2010 tot en met
5 augustus 2010) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving ter hoogte van tenminste de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in verband met een door de belastingdienst gelegd beslag op zijn WAO-uitkering hij niet beschikte over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en niet in de kosten van zijn levensonderhoud kon voorzien. Pas in september 2011 is het beslag - na de aanzegging van een civiele kort gedingprocedure - opgeheven.
Bezwaren tegen een gelegd beslag dient de beslagdebiteur (in dit geval appellant) ingevolge artikel 438 van het Rv voor te leggen aan de civiele rechter. Appellant heeft aangevoerd dat hij in de periode vóór september 2011 vele pogingen heeft ondernomen om - in overleg met de belastingdienst - het gelegde beslag op te heffen dan wel in ieder geval de beschikking te krijgen over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet. Het ter zitting gedane verzoek om aanhouding van de zaak teneinde bewijs aan te dragen van deze stelling wordt afgewezen. Niet valt in te zien dat appellant niet eerder dan in september 2011 een civiele kort gedingprocedure had kunnen aanspannen om het door de belastingdienst gelegde beslag op te heffen. De gevolgen van de keuze van appellant om in eerste instantie geen rechtsmaatregelen te treffen en pas in december 2011 over te gaan tot (aanzegging van) de civiele kort gedingprocedure dienen voor zijn rekening en risico te blijven.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat appellant ten tijde in geding redelijkerwijs de beschikking had kunnen krijgen over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm en dat hij daarmee in de kosten van levensonderhoud had kunnen voorzien. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
O.P.L. Hovens A.B.J. van der Ham
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
nk