ECLI:NL:CRVB:2014:2407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
13-4841 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het hoger beroep was geregistreerd onder nummer 13/4841 ZVW. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het ingediende griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 118,- tijdig te voldoen. Ondanks meerdere aanmaningen, waaronder een brief van 10 september 2013 en een aangetekende brief van 14 oktober 2013, heeft appellant nagelaten het griffierecht tijdig te betalen. In een brief van 22 mei 2014 werd appellant nogmaals de gelegenheid geboden om het griffierecht te voldoen of bijzondere bijstand aan te vragen, maar appellant heeft aangegeven geen bijzondere bijstand te willen aanvragen. De Centrale Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was geweest. Daarom werd het hoger beroep zonder verdere inhoudelijke behandeling als niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 juli 2014
13/4841 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 augustus 2013, 12/6147
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 10 september 2013 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 118,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 14 oktober 2013 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 12 september 2013, bij de Raad op 23 oktober 2013 ontvangen, heeft appellant aangegeven dat hij nog niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen.
Bij aangetekende brief van 22 mei 2014 is appellant meegedeeld dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om binnen twee weken een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen of binnen vier weken het griffierecht te betalen. Daarbij is gewezen dat als het griffierecht niet tijdig betaald is, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet in behandeling kan worden genomen.
Bij brief van 23 mei 2014 heeft appellant meegedeeld dat hij – omdat hij een profeet is – geen bijzondere bijstand aanvraagt. Het ingediende griffierecht is ook niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
IvZ