ECLI:NL:CRVB:2014:2403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
13-3939 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, afkomstig uit Bosnië en Herzegovina, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn WAO-uitkering betroffen. Het Uwv had eerder aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering per 24 mei 2005 werd herzien van 80-100% naar 15-25% en later, per 2 maart 2007, van 15-25% naar 25-35%. Appellant diende op 17 augustus 2012 bezwaar in tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellant was zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van zijn bezwaarschrift en er waren geen medische omstandigheden die hem verhinderden om dit te doen. Bovendien had zijn echtgenote zijn belangen kunnen behartigen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2005 terecht niet-ontvankelijk was verklaard, aangezien er al eerder bezwaar tegen dit besluit was ingediend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

13/3939 WAO
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2013, 12/5083 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Bosnië en Herzegowina) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 23 maart 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 24 mei 2005 wordt herzien van 80 tot 100% naar 15 tot 25%. Voorts heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2008 aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering per 2 maart 2007 wordt herzien van 15 tot 25% naar 25 tot 35%. Bij brief van 9 augustus 2012, bij het Uwv binnen gekomen op 17 augustus 2012, heeft appellant tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.2. Bij brieven van 22 augustus 2012 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de bezwaarschriften tegen beide besluiten te laat zijn ingediend en is appellant in de gelegenheid gesteld om de reden(en) van de termijnoverschrijding aan het Uwv kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft appellant bij brief van 2 september 2012 gebruik gemaakt.
1.3. Bij besluit van 21 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 23 maart 2005 en 22 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2008 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat dit te laat is ingediend en er geen aanleiding is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ten aanzien van het bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2005 heeft het Uwv aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar het standpunt ten grondslag gelegd dat appellant al eerder bezwaar tegen dit besluit heeft ingediend en daarop in bezwaar, bij besluit van 31 oktober 2005, is beslist.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
3.2.
Het Uwv handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat de bezwaren van appellant, om de redenen zoals in het bestreden besluit omschreven, niet-ontvankelijk zijn en heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot het hoger beroep tegen het door de rechtbank ongegrond verklaren van het beroep tegen het primaire besluit van 22 januari 2008 staat vast dat appellant het bezwaarschrift tegen dit besluit te laat heeft ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Appellant is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Uit de in het dossier aanwezige gegevens, waaronder het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
19 september 2012 blijkt niet dat appellants medische situatie gedurende de bezwaartermijn van het besluit van 22 januari 2008 dusdanig was dat hij niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. Voorts wordt geoordeeld dat, ook indien dat wel het geval zou zijn geweest, de echtgenote van appellant zijn belangen had kunnen behartigen.
4.3.
Met betrekking tot het bezwaar tegen het primaire besluit van 23 maart 2005 heeft de rechtbank terecht overwogen dat het Uwv reeds op 31 oktober 2005 op een eerder daartegen ingediend bezwaar heeft beslist. Het bezwaar van 9 augustus 2012 is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD