ECLI:NL:CRVB:2014:2402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
13-3308 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ziektewetuitkering van appellant. Appellant, die sinds 22 maart 2010 met psychische klachten uitgevallen was als zorgcoördinator, ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 juli 2010. De verzekeringsarts concludeerde op 11 augustus 2011 dat appellant per 15 augustus 2011 weer geschikt was voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op basis van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de artsen kon worden gedragen door de beschikbare gegevens. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunten en voegde aanvullende medische informatie toe, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere conclusies konden weerleggen.

De Raad bevestigde dat de door appellant overgelegde medische informatie, waaronder rapporten van zijn psychiater, niet leidde tot een ander oordeel over zijn geschiktheid voor arbeid op de datum in geding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3308 ZW
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 mei 2013, 11/5210 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in reactie op de aanvullende stukken een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 3 maart 2014 overgelegd.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft mr. Berkouwer de Raad bericht dat hij niet langer als gemachtigde van appellant optreedt.
Appellant heeft bij brief van 19 mei 2014 nog aanvullende medische informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 22 maart 2010 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als zorgcoördinator. Nadat zijn arbeidsovereenkomst per 1 juli 2010 is beëindigd, heeft hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellant is op 11 augustus 2011 gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze arts heeft naar aanleiding van zijn bevindingen uit het spreekuuronderzoek, waarbij appellant zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht, geconcludeerd dat appellant per 15 augustus 2011 weer geschikt is te achten tot het verrichtten van zijn arbeid. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het Uwv het ziekengeld van appellant per 15 augustus 2011 beëindigd.
1.2. Bij besluit van 9 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 augustus 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 7 november 2011 ten grondslag.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de wijze waarop de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie heeft onderbouwd, mede op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting van 27 september 2011 en informatie van huisarts[naam] van 28 juni 2010, alsmede gelet op de overige gedingstukken, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen reden de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, in twijfel te trekken. Ook de door appellant overgelegde medische informatie, waaronder het rapport van 24 augustus 2012 van psychiater [naam], heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat psychiater [naam] in zijn rapport bevestigt dat er bij appellant, op de datum in geding, geen sprake was van een psychiatrische ziekte zoals bijvoorbeeld een depressie of een psychose.
4.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij als gevolg van zijn medische klachten niet in staat is om zijn werk te verrichten. Dit wordt naar zijn mening bevestigd door psychiater [naam], die in zijn rapport heeft aangegeven dat appellant uit zou vallen als hij aan het werk zou gaan. De bij brief van 19 mei 2014 overgelegde informatie geeft volgens appellant een duidelijk en helder beeld over zijn lichamelijke en psychische gezondheid.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW, wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft (…) onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.3.
Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding tot een andersluidend oordeel, nu deze informatie deels al eerder in de procedure bekend was en bij het onderzoek is betrokken (de diagnose van de huisarts van 28 juni 2010 - gedingstuk B.11 - en het onderzoeksverslag van PsyQ van 31 december 2010 - gedingstuk A. 38) en voor het overige geen gegevens bevat waaruit conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding (15 augustus 2011).
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
JvC