ECLI:NL:CRVB:2014:2399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
12-6820 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet Wajong met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2012. De appellant, geboren op 9 augustus 1973, had op 20 juni 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet Wajong vanwege psychische en lichamelijke klachten die hij sinds 1980 ervaart. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 30 maart 2012 het verzoek van appellant om arbeids- en inkomensondersteuning afgewezen, omdat er onvoldoende objectieve medische gegevens waren om vast te stellen dat appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar ziek of gebrekkig was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, omdat appellant niet had aangetoond dat hij meer dan 25% arbeidsongeschikt was in de relevante periode.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de medische informatie wel degelijk wijst op arbeidsongeschiktheid in zijn jeugd. Hij stelde dat er tijdens zijn middelbare schooltijd een duidelijke knik in zijn levensloop was, wat zou duiden op ernstige psychische problematiek. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts tegensprak. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat daar geen aanleiding voor was.

Uitspraak

12/6820 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 november 2012, 12/2271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 28 januari 2013 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
2.1.
Appellant, geboren op 9 augustus 1973, heeft op 20 juni 2011 een aanvraag op grond van de Wet Wajong ingediend vanwege sinds 1980 aanwezige psychische en lichamelijke klachten.
2.2.
Bij besluit van 30 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit gehandhaafd tot afwijzing van het verzoek van appellant om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong, omdat als gevolg van het ontbreken van voldoende objectieve medische gegevens, niet kan worden vastgesteld dat bij appellant sprake is geweest van ziekte of gebrek op zijn zeventiende en achttiende levensjaar. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 29 maart 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe eerst opgemerkt, dat gelet op de laattijdigheid van de aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Wajong, het aan appellant is om op grond van objectieve medische informatie aan te tonen dat hij tijdens zijn zeventiende en achttiende levensjaar als gevolg van een vastgestelde ziekte of gebrek meer dan 25% arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant daarin niet geslaagd. De door appellant overgelegde medische informatie zegt niets over zijn medische situatie gedurende de periode hier van belang. Dat het waarschijnlijk is dat appellant reeds in zijn jeugd last ondervond van sociale problemen en gedragsproblematiek, laat onverlet dat niet medisch vast is komen te staan dat appellant gedurende zijn zeventiende en achttiende jaar leed aan een ziekte of gebrek ten gevolge waarvan hij als meer dan 25% arbeidsongeschikt was aan te merken. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige ter beoordeling van appellants medische situatie ten tijde van zijn zeventiende en achttiende jaar.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat uit de verstrekte medische informatie wel degelijk blijkt van arbeidsongeschiktheid rond zijn zeventiende en achttiende jaar. Appellant is van mening dat tijdens de middelbare schooltijd sprake is van een duidelijke knik in zijn levensloop, waardoor gesteld kan worden dat bij hem sprake is van ernstige psychische problematiek (schizofrenie, psychoses), zodat er op zijn zeventiende verjaardag sprake was van ziekte en gebrek.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. In hoger beroep is door appellant geen nieuwe informatie overgelegd waaruit blijkt dat reeds op zijn zeventiende en achttiende jaar bij hem sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis of schizofrenie. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. Het daartoe strekkende verzoek van appellant wordt afgewezen.
4.2.
Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
JvC