ECLI:NL:CRVB:2014:2367
Centrale Raad van Beroep
Beroep tegen vaststelling buitenlandbijdrage voor zorg in Frankrijk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Frankrijk, is als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft recht op zorg in zijn woonland, waarvoor hij op basis van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een buitenlandbijdrage verschuldigd is. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde buitenlandbijdragen voor de jaren 2006 en 2007, die door het Zorginstituut Nederland zijn vastgesteld op respectievelijk € 3.693,64 en € 3.877,15. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de appellant recht heeft op zorg in Frankrijk en dat de heffing van de buitenlandbijdrage niet in strijd is met het beginsel van vrij reizen en vestiging.
In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren herhaald, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank uitvoerig is ingegaan op alle door de appellant aangevoerde bezwaren. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de buitenlandbijdrage rechtmatig is vastgesteld en dat de appellant geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.