In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich per 26 maart 2012 ziek had gemeld met rug- en nekklachten. Appellant had eerder gewerkt als kippenlader en was daarna in WSW-verband gaan werken. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts dat appellant per 16 april 2012 weer geschikt was voor zijn arbeid. Dit besluit werd door appellant bestreden, waarna de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelde appellant dat hij door psychische klachten niet in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv concludeerde echter dat appellant geschikt was voor een gecombineerde functie van kippenlader en WSW-werkzaamheden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de maatstaf arbeid onjuist was gehanteerd en dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat appellant in staat was om de fysiek minder zware combinatiefunctie te verrichten. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.507,80 bedroegen.