ECLI:NL:CRVB:2014:2349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die samen met zijn echtgenote sinds 1 maart 2001 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 juli 2012 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had besloten om de bijstand van appellant over de maand maart 2011 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.313,85 terug te vorderen, omdat appellant volgens het college op geld waardeerbare arbeid had verricht door als snorder personen te vervoeren.
De Raad stelt vast dat de politie op 3 maart 2011 onderzoek heeft gedaan naar illegale taxichauffeurs en appellant heeft gevolgd. Tijdens dit onderzoek is waargenomen dat appellant met zijn auto twee mannen heeft vervoerd. Ondanks dat appellant ontkent deze personen te hebben vervoerd, concludeert de Raad dat er voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college. De getuigenverklaring van een van de mannen die uit de auto van appellant stapte, ondersteunt de bevindingen van de politie.
Appellant betwist de getuigenverklaring en stelt dat de politie zich heeft vergist in zijn persoon. De Raad oordeelt echter dat de politie voldoende bewijs heeft verzameld en dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig zijn. De Raad bevestigt dat het college bevoegd is om bijstand in te trekken en kosten terug te vorderen, ook zonder een einduitspraak van de strafrechter. De beroepsgronden van appellant worden verworpen, en de Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.