ECLI:NL:CRVB:2014:2330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
12-6226 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een traplift en afwijzing van een tweede traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die lijdt aan ME, artrose, fibromyalgie en bekkeninstabiliteit, had een aanvraag ingediend voor twee trapliften op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Leiden kende de eerste traplift toe, maar wees de aanvraag voor de tweede traplift af. De rechtbank oordeelde dat de praktijkruimte van appellante buiten beschouwing moest worden gelaten bij de beoordeling van het normale gebruik van de woning. Appellante had onvoldoende onderbouwd dat het verplaatsen van haar slaapkamer naar de eerste verdieping niet mogelijk was, ondanks dat zij in het verleden op die verdieping heeft geslapen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het normale gebruik van de woning en de rol van de Wmo in het toekennen van voorzieningen aan mensen met een beperking. De Raad concludeerde dat de toekenning van de eerste traplift voldeed aan de compensatieplicht van de Wmo, terwijl de afwijzing van de tweede traplift gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

12/6226 WMO
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 oktober 2012, 12/4907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Winia hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Voor appellante is
mr. E. van der Heijden verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P. Gieske.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met ME, artrose, fibromyalgie en bekkeninstabiliteit. Als gevolg hiervan ondervindt zij beperkingen bij het zich verplaatsen in en om de woning.
1.2.
Op 4 april 2012 heeft appellante bij het college een aanvraag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend. Daarbij heeft zij gevraagd om een woonvoorziening in de vorm van een traplift van de begane grond naar de eerste verdieping (eerste traplift) en van de eerste verdieping naar de zolderverdieping (tweede traplift).
1.3.
Het college heeft de aanvraag onderzocht en in dat kader een huisbezoek afgelegd. Daarbij is het college gebleken dat de woning van appellante wordt bewoond door haar en haar echtgenoot. Dat de woning is ingedeeld met een begane grond, een eerste verdieping en een tweede (zolder)verdieping. Op de eerste verdieping bevindt zich de badkamer, een grote en twee kleine slaapkamers. De grote slaapkamer is ingericht als praktijkruimte voor de homeopathiepraktijk van appellante en een kleine slaapkamer is ingericht als wachtruimte. Op de zolderverdieping is het slaapvertrek ingericht.
1.4.
De resultaten van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 5 januari 2012 aan appellante de eerste traplift toe te kennen en de tweede traplift af te wijzen. Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat appellante de bestaande woonruimte kan herschikken, door de slaapkamer van de zolderverdieping te verplaatsen naar de eerste verdieping.
1.5.
Appellante heeft tegen de afwijzing van de tweede traplift bezwaar gemaakt. Volgens haar is het onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag ligt onzorgvuldig geweest. Zij stelt dat herschikken van de woonruimte niet mogelijk is. Er moet volgens haar rekening worden gehouden met het feit dat zij sinds 2008 een homeopathiepraktijk aan huis heeft.
1.6.
Bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college behoort tot het normale gebruik van de woning dat deze geschikt moet zijn voor de bewoners met betrekking tot de elementaire woonfuncties als eten, slapen, bad- en toiletgebruik, koken en keukengebruik. De praktijkruimte behoort hier niet toe. Appellante heeft in 2008 zelf de keuze gemaakt om het slapen te verplaatsen naar de zolder. Gelet op haar medische situatie kon zij voorzien dat zij problemen bij het traplopen zou krijgen. Zij is al sinds 1997 rolstoelafhankelijk en heeft in 2008 nog een nieuwe rolstoel toegekend gekregen. Volgens het college wordt met de traplift naar de eerste verdieping aan de compensatieplicht van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wmo voldaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de beoordeling van wat onder het normale gebruik van de woning moet worden beschouwd, de praktijkruimte buiten beschouwing gelaten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante onvoldoende heeft onderbouwd dat het verplaatsen van de slaapkamer naar de eerste verdieping, niet mogelijk is. Hierbij acht de rechtbank van belang dat appellante in het verleden wel haar slaapkamer op de eerste verdieping heeft gehad. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig is geweest dan wel is gebaseerd op onjuiste feiten.
3.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt naar de aangevallen uitspraak verwezen.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.J. Penning

RB