ECLI:NL:CRVB:2014:2330
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een traplift en afwijzing van een tweede traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, die lijdt aan ME, artrose, fibromyalgie en bekkeninstabiliteit, had een aanvraag ingediend voor twee trapliften op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Leiden kende de eerste traplift toe, maar wees de aanvraag voor de tweede traplift af. De rechtbank oordeelde dat de praktijkruimte van appellante buiten beschouwing moest worden gelaten bij de beoordeling van het normale gebruik van de woning. Appellante had onvoldoende onderbouwd dat het verplaatsen van haar slaapkamer naar de eerste verdieping niet mogelijk was, ondanks dat zij in het verleden op die verdieping heeft geslapen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het normale gebruik van de woning en de rol van de Wmo in het toekennen van voorzieningen aan mensen met een beperking. De Raad concludeerde dat de toekenning van de eerste traplift voldeed aan de compensatieplicht van de Wmo, terwijl de afwijzing van de tweede traplift gerechtvaardigd was op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.