ECLI:NL:CRVB:2014:2329
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was ingediend door de echtgenote van appellant, die ondersteuning zocht bij het voeren van een huishouden. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant in staat zou zijn om huishoudelijke taken over te nemen wanneer zijn echtgenote dit niet kan. Appellant en zijn echtgenote hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij stelden dat appellant, gezien zijn medische beperkingen, niet in staat is om bij te dragen aan de huishoudelijke taken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door het college. De rechtbank concludeerde dat rekening was gehouden met de beperkingen van appellant, zoals vermeld in een medisch rapport van Aob Compaz.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw gewezen op dit rapport, maar de Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de beperkingen van appellant niet zodanig zijn dat hij niet in staat zou zijn om huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.