Uitspraak
OVERWEGINGEN
27 augustus 2012 en 24 september 2013. Appellante acht de voor haar geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend om redenen uiteengezet in haar hoger beroepschrift en ter zitting van de Raad op 19 juli 2013.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich ziek gemeld na een verkeersongeval en stelde dat haar gehoorverlies en hoge gevoeligheid voor prikkels haar werkvermogen beperkten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Roermond had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Tijdens de zitting op 19 juli 2013 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. Na de zitting werd het onderzoek heropend om aanvullende informatie van het Uwv te verkrijgen. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellante correct had vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die had gerapporteerd dat de door appellante ingebrachte medische verklaringen geen nieuwe argumenten boden voor aanvullende beperkingen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten over haar beperkingen, maar de Raad concludeerde dat deze gronden niet slaagden. De bezwaararbeidsdeskundige had adequaat gerapporteerd over de geschiktheid van de geselecteerde functies, waarbij werd opgemerkt dat communicatie in deze functies niet voorop staat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2014.