ECLI:NL:CRVB:2014:2303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
12-3816 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene ontving sinds 10 maart 2009 bijstand, maar er ontstond twijfel over zijn feitelijke woonadres. De Sociale Recherche Kerkrade voerde een onderzoek uit na een melding dat betrokkene in Hongarije zou wonen en slechts sporadisch op het uitkeringsadres aanwezig zou zijn. Dit onderzoek omvatte onder andere waarnemingen en een huisbezoek op 9 juni 2011, waaruit bleek dat het water- en energieverbruik extreem laag was. Het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade besloot op 6 juli 2011 de bijstand van betrokkene in te trekken, omdat hij niet op het uitkeringsadres verbleef. Betrokkene ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. De Raad stelde vast dat betrokkene geen juiste inlichtingen had verstrekt over zijn woonadres en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 27 september 2011 ongegrond. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand rechtmatig waren, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3816 WWB, 12/4136 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
4 juni 2012, 11/1896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene], zonder vaste woon- of verblijfplaats, voorheen wonende te[woonplaats] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft eveneens hoger beroep ingesteld en een nader besluit ingezonden.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het college een reactie gegeven op het verweerschrift van betrokkene.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C.W. Sterk en D.A. Rantong.
Het onderzoek is heropend na de zitting om het college in de gelegenheid te stellen duidelijkheid te verstrekken of het rechtsgeldig hoger beroep heeft ingesteld en over de ondertekening van het beroepschrift.
Het college heeft, onder verwijzing naar een bijgevoegd stuk, op de gestelde vragen antwoord gegeven. Namens betrokkene heeft mr. Brauer een reactie gegeven. Het college heeft daarna bij enkele brieven, onder verwijzing naar bijgevoegde stukken, antwoord gegeven op nader gestelde vragen.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft vanaf 10 maart 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ontvangen. Hij stond vanaf 14 mei 2009 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geregistreerd op het adres [adres] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van een telefonische melding dat betrokkene in Hongarije woont, dat hij slechts enkele dagen per maand voor de post op het uitkeringsadres is en dat hij dan met een gekochte tweedehands auto weer naar Hongarije vertrekt, heeft de Sociale Recherche Kerkrade onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. Dit onderzoek heeft onder meer bestaan uit het opvragen van gegevens over het energie- en waterverbruik in de woning op het uitkeringsadres, waarnemingen bij deze woning in de periode van 18 mei 2011 tot en met 9 juni 2011, het horen van de tipgever, het verhoor van betrokkene bij twee gelegenheden en een huisbezoek op 9 juni 2011. Bij dat huisbezoek zijn tevens de standen van de gas-, elektra- en watermeters opgenomen. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 28 juni 2011.
1.3.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
6 juli 2011 de bijstand van betrokkene met ingang van 14 mei 2009 in te trekken op de grond dat hij vanaf die datum niet feitelijk op het uitkeringsadres verblijft. Bij dat besluit, zoals gewijzigd bij besluit van 14 juli 2011, zijn tevens de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 14 mei 2009 tot en met 9 juni 2011 tot een bedrag van € 29.622,05 van betrokkene teruggevorderd. Bij besluit van 27 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2011, zoals gewijzigd bij besluit van
14 juli 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het lage water- en energieverbruik in de woning van betrokkene en de pintransacties, er voldoende aanknopingspunten zijn dat betrokkene gedurende (lange) perioden niet in Kerkrade verbleef, maar onvoldoende grondslag voor de conclusie dat hij daar zijn woonplaats niet had. In dat verband heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat bij het huisbezoek op
9 juni 2011 een ingerichte woning is aangetroffen met zomer- en winterkleding, twee vetplanten en meerdere houdbare levensmiddelen in de keuken. Het college heeft dan ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene naar elders is verhuisd. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en moet daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd.
3.
Partijen hebben zich op de hierna te bespreken gronden in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van betrokkene
4.1.
Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen de overweging in de aangevallen uitspraak dat betrokkene gedurende lange tijd niet in Kerkrade heeft verbleven. Gelet op de inhoud van deze beroepsgrond zal de Raad eerst een oordeel geven over de verdergaande beroepsgrond van het college.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep van het college.
4.3.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het college tijdens zijn vergadering van
10 juli 2012 daartoe geen rechtsgeldig besluit heeft genomen, terwijl het hoger beroepschrift ook niet bevoegdelijk is ondertekend. Bovendien is betrokkene van mening dat het college zelf geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen zijn besluit van 10 juli 2012, zodat dit besluit onherroepelijk is.
4.4.1.
Het college heeft in eerste instantie uit het ontbreken van de paraaf van de burgemeester op het advies-besluitformulier inzake de vergadering van het college van 10 juli 2012 afgeleid dat de burgemeester niet aanwezig was tijdens die vergadering. Bij nader inzien heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de burgemeester wel aan deze vergadering heeft deelgenomen, zodat het besluit tot het instellen van het hoger beroep is genomen door het voltallige college, bestaande uit de burgemeester en de vijf wethouders, van de gemeente Kerkrade. Het college heeft daartoe in eerste instantie, zoals aangegeven, een afdruk van de kaartenbak ingezonden, waarop de aanwezigen van de vergadering staan vermeld. Nadien heeft het college een document ingezonden van de vergadering van het college van
10 juli 2012, waarin is weergegeven dat conform het voorstel in het advies van de sector Maatschappelijke Zorg inzake [betrokkene] is besloten met daaronder de handtekening van de voorzitter en de secretaris. Volgens het college heeft de burgemeester als voorzitter dit stuk getekend.
4.4.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft het college met de ingezonden stukken niet de twijfel weggenomen of de burgemeester heeft deelgenomen aan deze vergadering. De betekenis van een afdruk van de kaartenbak of van een document uit die kaartenbak is niet duidelijk. Het nadien ingezonden stuk bevat de datum van 10 juni 2012, waarbij is bijgeschreven dat sprake is van een typefout en het juli moet zijn, terwijl het ook een stempel bevat waarin is weergegeven “vergadering college d.d. 17-07-’12”. Met deze stukken is niet aangetoond dat het voltallige college aan de vergadering van 10 juli 2012 heeft deelgenomen. Dit betekent evenwel niet, zoals betrokkene meent, dat geen sprake was van een rechtsgeldig besluit van het college om hoger beroep aan te tekenen. Blijkens de paraaf op het
adviesbesluitformulier heeft aan de bewuste vergadering, naast de andere wethouders, in ieder geval deelgenomen wethouder Terpstra, die tevens loco-burgemeester is. Bij afwezigheid van de burgemeester neemt de loco-burgemeester diens plaats in. De omstandigheid dat op het advies-besluitformulier bij de naam Terpstra alleen de functie van wethouder voorkomt en niet afzonderlijk de functie van loco-burgemeester, is voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming niet van doorslaggevend belang. Daarom kan niet worden geoordeeld dat aan het hoger beroep van het college niet berust op een rechtgeldig besluit.
4.5.
Het college heeft voorts aannemelijk gemaakt dat zijn hoger beroepschrift is ondertekend door wethouder Terpstra in zijn hoedanigheid van loco-burgemeester. Daarop wijst ook de bij de handtekening vermelde afkorting “a.l.”. De omstandigheid dat dit beroepschrift onder die handtekening de naam van burgemeester J.J.M. [naam 1] vermeldt, leidt niet tot de conclusie dat dit geschrift onbevoegdelijk is getekend. De reden waarom niet burgemeester [naam 1] het hoger beroepschrift op 12 juli 2012, maar loco-burgemeester [naam 2] heeft ondertekend, kan in het midden blijven omdat dit niet afdoet aan het feit dat dit beroepschrift bevoegdelijk is ondertekend.
4.6.
Ten slotte kan niet worden geoordeeld worden dat het college geen belang heeft bij het hoger beroep omdat het college bij besluit van 10 juli 2012 het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard en het primaire besluit heeft herroepen. Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, werd de werking van een uitspraak van de rechtbank inzake de WWB niet opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep was verstreken of op het hoger beroep was beslist. Het college kon dan ook niet de uitspraak in hoger beroep afwachten, maar was gehouden uitvoering te geven aan de uitspraak door een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. Dat het college zich inderdaad gedwongen zag om het besluit te nemen kan ook worden afgeleid uit het daaraan ten grondslag liggende advies. In dit advies wordt betrokkene gewezen op de gevolgen als het college in hoger beroep in het gelijk wordt gesteld. De omstandigheid dat het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak mogelijkerwijs een ander besluit had kunnen nemen, kan er niet aan afdoen dat het college belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Als het hoger beroep van het college slaagt, komt de grondslag aan het besluit van
10 juli 2012 te ontvallen en moet dit besluit, dat dan bij de beoordeling in dit geding wordt betrokken, worden vernietigd.
Inhoudelijk
4.7.
Het college heeft de intrekking van de bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. Dit betekent dat de door de bestuursrechter in dit geval te beoordelen periode loopt van
14 mei 2009 tot en met 6 juli 2011, de datum van het besluit tot intrekking van de bijstand van betrokkene.
4.8.
De vraag waar iemand voor de toepassing van de WWB zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplichte juiste en volledige inlichtingen over zijn woonsituatie te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.9.1.
De Raad is met het college van oordeel dat een toereikende grondslag bestaat voor het standpunt dat betrokkene tijdens de beoordelingsperiode zijn feitelijke woonadres niet op het uitkeringsadres had.
4.9.2.
Daartoe wordt zwaarwegende betekenis toegekend aan de extreem lage waterverbruikcijfers in de woning van betrokkene. Dit verbruik was in de periode van
14 mei 2009 tot 18 januari 2010 slechts 9 m³, in de periode van 18 januari 2010 tot
14 januari 2011 0 m³ en in de periode van 14 januari 2011 tot 9 juni 2011 4 m³. In een periode van ruim twee jaar was dus sprake van een waterverbruik van 13 m³, ofwel een gemiddelde van circa 6 m³ per jaar. Daarmee komt overeen het lage verbruik aan gas en elektra in deze periode van gemiddeld circa 145 m³ onderscheidenlijk 315 Kwh per jaar. Een dergelijk verbruik aan water- en energie is circa 10% tot 25% van wat een alleenstaande gemiddeld aan water- en energieverbruik heeft. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het opnemen van de standen van de watermeter, waaronder op 9 juni 2011 bij het huisbezoek, fouten zijn gemaakt of dat sprake was van een defecte meter en dat het feitelijk waterverbruik beduidend hoger was. Betrokkene heeft evenmin een aanvaardbare verklaring gegeven voor dit zeer geringe verbruik. De verklaring van betrokkene dat hij heel zuinig is, is niet toereikend, omdat hij ook heeft verklaard dat hij thuis doucht en gebruik maakt van het toilet. Betrokkene heeft voorts verklaard dat hij veel buiten Kerkrade is om vrienden te bezoeken, dat hij dan wel eens een week blijft slapen en dat hij medio 2010 veel in Hongarije is geweest in verband met het overlijden van zijn moeder. Ook deze verklaring is niet toereikend, noch daargelaten dat betrokkene geen concrete gegevens heeft verstrekt over de perioden waarin hij buiten Kerkrade heeft verbleven.
4.9.3.
Voorts wijzen de bevindingen bij het huisbezoek op 9 juni 2011 er ook op dat betrokkene feitelijk niet op het uitkeringsadres woont. Elektrische apparaten, waaronder een televisie en antennekastje in de slaapkamer en een wasmachine in de badkamer, waren niet aangesloten, terwijl in de woning slechts enkele verse levensmiddelen, waaronder een pakje boterhamvlees en een pakje boter, zijn aangetroffen. De omstandigheid dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, bij het huisbezoek is vastgesteld dat in de woning zomer- en winterkleding, twee vetplanten en meerdere langdurig houdbare levensmiddelen aanwezig waren, leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat betrokkene op het uitkeringsadres woonde.
4.10.
Uit 4.9.1 tot en met 4.9.3 volgt dat betrokkene geen juiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn feitelijke woonadres in de te beoordelen periode. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, met als gevolg dat zijn recht op bijstand niet meer was vast te stellen. Daarom was het college bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en
onder a, van de WWB de bijstand van betrokkene met ingang van 14 mei 2009 in te trekken. Tegen de wijze waarop het college van deze bevoegdheid en van de bevoegdheid tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand gebruik heeft gemaakt, heeft betrokkene geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.11.
Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Gelet hierop behoeft het hoger beroep van betrokkene geen nadere bespreking meer. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Door de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan het besluit van 10 juli 2012 komen te ontvallen. Dat betekent dat dit besluit moet worden vernietigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 september 2011 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 10 juli 2012.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) O.P.L. Hovens

HD