ECLI:NL:CRVB:2014:2277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
12-6138 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen met partnertoeslag en de verantwoordelijkheden van belanghebbenden voor tijdige indiening van aanvragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen met partnertoeslag aan betrokkene, geboren op 21 november 1939. Betrokkene had op 27 juli 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen met ingang van november 2004, maar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had deze aanvraag slechts met terugwerkende kracht tot juli 2010 gehonoreerd. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat de SVB niet voldoende had onderzocht waarom de AOW-aanvraagformulieren onbestelbaar retour waren ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de SVB niet verplicht was om nader adresonderzoek te verrichten. De Raad benadrukte dat belanghebbenden zelf verantwoordelijk zijn voor de tijdige indiening van hun aanvragen en dat de omstandigheid dat de SVB AOW-aanvraagformulieren ongevraagd toestuurt, hieraan niet afdoet. Betrokkene had niet aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen of dat hij onbekend was met zijn recht op pensioen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6138 AOW
Datum uitspraak: 27 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
10 oktober 2012, 12/4735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.H. Norde, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. Namens betrokkene is verschenen zijn echtgenote, [naam echtgenote], bijgestaan door mr. C.H. Norde.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, die is geboren op 21 november 1939, heeft appellant bij aanvraagformulier van 27 juli 2011 verzocht om hem met ingang van november 2004 een ouderdomspensioen toe te kennen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Voor zijn echtgenote, die is geboren op 20 maart 1948, heeft betrokkene een partnertoeslag aangevraagd.
1.2. Hierop heeft appellant bij besluit van 1 november 2011 aan betrokkene een ouderdomspensioen met partnertoeslag toegekend met ingang van juli 2010.
1.3. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 november 2011. Dit bezwaar heeft appellant bij besluit van 1 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de mate van terugwerkende kracht waarmee de aanvraag van betrokkene is gehonoreerd terecht is beperkt tot één jaar voor de indiening van de aanvraag, omdat er geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan appellant de aanvraag van betrokkene met een verdergaande terugwerkende kracht zou kunnen honoreren.
2.
Tegen het bestreden besluit heeft betrokkene beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe is overwogen dat appellant de indiening van aanvragen van ouderdomspensioenen bevordert door iedereen die in Nederland woont, kort voor zijn vijfenzestigste verjaardag ongevraagd een AOW-aanvraagformulier toe te sturen. Aan betrokkene is op 17 mei 2004 en 3 juni 2004 een AOW-aanvraagformulier toegezonden op zijn correct in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geregistreerde woonadres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant echter ten onrechte nagelaten om nader adresonderzoek te verrichten nadat deze aanvraagformulieren onbestelbaar retour zijn ontvangen met de vermelding “vertrokken” en “geen brievenbus/brievenbus vol”. In dit verband is verwezen naar artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), naar de artikelen 62 en 63 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA), en door appellant bij de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) gevoerd beleid ten aanzien van aanvragen voor tweede en volgende kinderen. Omdat bij nader adresonderzoek mogelijk al in 2004 aan het licht zou zijn gekomen dat betrokkene een postbusadres heeft, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
3.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de gegrondverklaring van het beroep van betrokkene en de beslissingen van de rechtbank die daarmee samenhangen. Daarbij is voorop gesteld dat rechthebbenden in beginsel verantwoordelijk zijn voor de tijdige indiening van een aanvraag. Dat appellant de indiening van ouderdomspensioenaanvragen bevordert door iedereen die in Nederland woont kort voor zijn vijfenzestigste verjaardag ongevraagd een AOW-aanvraagformulier toe te sturen op het in de GBA geregistreerde woonadres, doet daar volgens appellant niets aan af. Verder heeft appellant in hoger beroep in essentie de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering herhaald. Volgens appellant is er geen sprake van een bijzonder geval op grond waarvan de aanvraag van betrokkene met meer dan één jaar terugwerkende kracht zou kunnen worden gehonoreerd.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en om daarbij zelf in de zaak te voorzien door hem vanaf november 2004 een ouderdomspensioen met partnertoeslag toe te kennen. Verder heeft betrokkene in hoger beroep zijn verzoek herhaald om appellant te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen bedrag. Volgens betrokkene is er wel degelijk sprake van een bijzonder geval. In dit verband heeft betrokkene zich allereerst achter de overwegingen van de rechtbank geschaard. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat zijn echtgenote zich rond zijn vijfenzestigste verjaardag telefonisch tot appellant heeft gewend en dat haar toen is meegedeeld dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW, omdat betrokkene - een sinds 1986 in Nederland wonende musicus van Gambiaanse komaf - steeds slechts voor korte duur in Nederland werkzaam is geweest. Ook was op de website van appellant volgens betrokkene over de aanspraken van artiesten onjuiste informatie opgenomen. Betrokkene is naar zijn zeggen door een en ander dusdanig op het verkeerde been gezet dat hij pas in 2011, nadat een belastingdeskundige hem erop had gewezen dat hij wel degelijk rechten ontleent aan de AOW, een ouderdomspensioen heeft aangevraagd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid (oud), van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AOW kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de eerste dag van de maand, waarin de aanvraag werd ingediend. Appellant kan ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AOW alleen in bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van een bijzonder geval indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen, te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak op onjuiste gronden geoordeeld dat er in de situatie van betrokkene sprake is van een bijzonder geval. De omstandigheid dat appellant de indiening van ouderdomspensioenaanvragen bevordert door iedereen die in Nederland woont, kort voor zijn vijfenzestigste verjaardag ongevraagd een AOW-aanvraagformulier te sturen op het in de GBA geregistreerde woonadres, ontslaat belanghebbenden niet van de eigen verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van een aanvraag. Appellant was in 2004 niet gehouden om nader adresonderzoek te verrichten nadat de op 17 mei 2004 en 3 juni 2004 naar het woonadres van betrokkene gestuurde AOW-aanvraagformulieren onbestelbaar retour werden ontvangen. Betrokkene ontleent in dit verband geen rechten aan artikel 3:2 van de Awb, de artikelen 62 en 63 van de Wet GBA, en door appellant bij de uitvoering van de AKW gevoerd beleid ten aanzien van aanvragen voor tweede en volgende kinderen. Dat bij nader adresonderzoek mogelijk al in 2004 aan het licht zou zijn gekomen dat betrokkene een postbusadres heeft, doet aan het voorgaande niets af.
4.4.
Verder is niet gebleken dat er in de situatie van betrokkene anderszins sprake is van een bijzonder geval. Betrokkene heeft niet gesteld dat hij buiten staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Evenmin is gebleken dat betrokkene onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen en deze onbekendheid verschoonbaar was. Betrokkene heeft aangevoerd dat zijn echtgenote zich rond zijn vijfenzestigste verjaardag telefonisch tot appellant heeft gewend en dat haar toen is meegedeeld dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW, omdat betrokkene steeds slechts voor korte duur in Nederland werkzaam is geweest. Ook was volgens betrokkene op de website van appellant over de aanspraken van artiesten onjuiste informatie opgenomen. Naar zijn zeggen is betrokkene door een en ander op het verkeerde been gezet. Er nog van afgezien dat - ervan uitgaand dat het gesprek waarnaar betrokkene verwijst inderdaad is gevoerd - niet (meer) valt na te gaan met wie de echtgenote van betrokkene heeft gesproken, welke informatie zij heeft verstrekt en welke vragen zij heeft gesteld, kan niet (meer) worden vastgesteld dat de echtgenote van betrokkene niet juist zou zijn geïnformeerd. De stelling dat er destijds op de website van appellant over de aanspraken van artiesten onjuiste informatie opgenomen was, kan betrokkene evenmin baten. Betrokkene heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij de website van appellant ten tijde van belang heeft bezocht en ook niet dat daar toen onjuiste informatie opgenomen was over de aanspraken van artiesten. Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden aangenomen dat betrokkene door appellant dusdanig op het verkeerde been is gezet dat betrokkene daardoor is afgehouden van het indienen van een aanvraag en dat er om die reden sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 16, tweede lid, van de AOW. Juist vanwege zijn weinig gangbare situatie, had het voor de hand gelegen dat betrokkene rond zijn vijfenzestigste verjaardag zekerheidshalve een aanvraag bij appellant had ingediend of dat hij ten minste zijn situatie schriftelijk aan appellant had voorgelegd.
4.5.
Uit punt 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Gelet op punt 4.1 tot en met punt 4.4 zal de Raad, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Het verzoek om schadevergoeding van betrokkene zal worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

HD