ECLI:NL:CRVB:2014:2273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.T. van den Corput
- B.M. van Dun
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in 1999 uitviel als visfileerster vanwege zwangerschapsklachten en later ook andere lichamelijke en psychische klachten ontwikkelde. Aan appellante was in 2000 een uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling in 2006 werd vastgesteld dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 7 augustus 2006.
Appellante verzocht om een herbeoordeling in 2011, omdat zij meende dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Dit verzoek werd afgewezen door het Uwv, dat zich baseerde op het rapport van verzekeringsarts G.J. de Gier, die concludeerde dat er geen relevante nieuwe medische feiten waren. Appellante ging in bezwaar, maar ook de bezwaarverzekeringsarts E.H. The-Van Leeuwen onderschreef de eerdere conclusies en stelde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan eerder vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat de beschikbare gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van toegenomen beperkingen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander oordeel, aangezien deze niet betrekking had op de datum in geding. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.