ECLI:NL:CRVB:2014:2266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontheffing sollicitatieverplichting en schadevergoeding bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had samen met zijn broer plannen voor emigratie naar India. Appellant verzocht om ontheffing van de sollicitatieverplichtingen, maar het college weigerde dit voor de periode van 13 augustus 2012 tot en met 2 oktober 2012, omdat de plannen voor emigratie nog niet concreet genoeg waren. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond welk belang hij had bij een achteraf vastgestelde ontheffing van de sollicitatieverplichting.
In hoger beroep stelde appellant dat hij, net als zijn broer, met ingang van 13 augustus 2012 ontheven had moeten worden van de sollicitatieverplichting. Hij voerde aan dat het hem verweten gedrag tijdens het re-integratietraject niet voor zijn rekening kon komen, omdat hij niet tijdig was ontheven van zijn verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant procesbelang had, ondanks dat hij geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 24 oktober 2012. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, omdat het college ten onrechte had gesteld dat er geen procesbelang was.
De Raad concludeerde dat het college zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat er onvoldoende aanleiding was om appellant eerder van de sollicitatieverplichting te ontheffen. De plannen voor emigratie waren nog niet concreet genoeg. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, maar het college werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juli 2014.