ECLI:NL:CRVB:2014:2241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-3099 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na psychiatrische expertise en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante, die zich op 16 maart 2009 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde na onderzoek dat er geen aanwijzingen waren voor een psychiatrische stoornis. Dit oordeel werd ondersteund door een psychiatrische expertise uitgevoerd door psychiater H. Kondakçi, die op 8 maart 2011 de appellante onderzocht. De psychiater vond geen bewijs voor een psychiatrische aandoening en concludeerde dat er geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek.

Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante met ingang van 14 maart 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, wat in een besluit van 14 april 2011 werd meegedeeld. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 14 oktober 2011. De rechtbank heeft het beroep tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij wel degelijk psychische beperkingen had die in aanmerking genomen moesten worden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig medisch onderzoek hadden verricht en dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde dat het Uwv op juiste gronden had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3099 WIA
Datum uitspraak: 27 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
4 mei 2012, 11/3707 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 november 2012 heeft mr. Van den Bos-Ackermans meegedeeld dat zij appellante niet meer zal bijstaan en dat appellante het hoger beroep zelf zal voortzetten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als inpakster, was werkloos toen zij zich op 16 maart 2009 ziek meldde met psychische klachten.
1.2. Appellante is naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onderzocht door een verzekeringsarts. Gelet op de discrepantie tussen het klachtenbeeld zoals aangegeven door appellante en de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts, heeft de verzekeringsarts een expertise door een psychiater aangewezen geacht. De psychiater H. Kondakҫi heeft appellant op 8 maart 2011 onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 25 maart 2011. Psychiater Kondakҫi heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er bij appellante geen aanwijzingen zijn gevonden voor een psychiatrische stoornis in engere zin, met name geen depressieve, psychotische, dissociatieve of angststoornis. Bij een nader rapport van 14 april 2011 heeft de verzekeringsarts op basis van het rapport van psychiater Kondakҫi geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek waardoor de wettelijke wachttijd niet is volbracht. Op basis van deze grond heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 14 maart 2011 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. Dit is appellante bij besluit van 14 april 2011 meegedeeld.
1.3. Bij besluit van 14 oktober 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 14 april 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat uit de door haar overgelegde informatie blijkt dat zij wel degelijke psychische beperkingen heeft waarmee rekening gehouden moet worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld. De verzekeringsarts heeft dossierstudie en spreekuuronderzoek verricht en anamnese afgenomen. Nadien heeft er op verzoek van de verzekeringsarts een psychiatrische expertise plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante op de hoorzitting gesproken en heeft de door appellante overlegde medische informatie bij de heroverweging betrokken.
4.2.
Gelet op de op het verzoek van de verzekeringsarts verrichte psychiatrische expertise, de inzichtelijk opgestelde rapporten van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts alsmede gelet op de overige beschikbare medische gegevens, is er geen aanleiding het medische oordeel in twijfel te trekken.
4.3.
Omdat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische stukken in het geding heeft gebracht, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen dat niet is gebleken van beperkingen op basis van medisch objectiveerbare psychiatrische ziektebeelden. Het Uwv heeft op juiste gronden vastgesteld dat appellante op 14 maart 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
JvC