ECLI:NL:CRVB:2014:2236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
11-5409 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toekenning van Wajong-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die stelt dat zij door haar longproblematiek niet in staat is om 38 uur per week te werken. De Raad heeft eerder op 20 september 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uwv een nader onderzoek moest laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en de bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante op haar 17e en 18e verjaardag beperkingen had, maar dat deze niet leidden tot een urenbeperking. Het Uwv heeft op basis van de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en dat zij geen recht heeft op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong.

De Raad heeft de rapporten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante, ondanks haar longproblematiek, geschikt is voor bepaalde functies. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, en het Uwv is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.191,50 bedragen. Tevens dient het Uwv het griffierecht van € 153,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

11/5409 WAJONG
Datum uitspraak: 27 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
10 augustus 2011, 11/2325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 20 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1816) een tussenuitspraak gedaan.
Namens appellante heeft mr. M. de Boorder, advocaat, medische stukken ingezonden.
Het Uwv heeft verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten alsmede een Functionele Mogelijkhedenlijst ingezonden.
Mr. De Boorder heeft een zienswijze gegeven op deze stukken.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft de meervoudige kamer de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door de bezwaarverzekeringsarts, gericht op de gezondheidssituatie van appellante op haar 17e/18e jaar. De bezwaarverzekeringsarts heeft in rapporten van 15 november en
17 december 2013 geconcludeerd dat bij appellante op haar 17e en 18e verjaardag sprake is van beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid op grond van ziekte of gebrek. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
15 november 2013. In een rapport van 14 januari 2014 heeft de bezwaararbeidsdeskundige op grond van de op 15 november 2013 vastgestelde FML een vijftal functies geselecteerd. Op basis van de drie hoogst verlonende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 25%. In overeenstemming met deze rapporten heeft het Uwv bij brief van
22 januari 2014 aangegeven dat appellante niet is aan te merken als een jonggehandicapte en dat hierom voor haar geen recht bestaat op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning krachtens de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.3. Appellante heeft haar zienswijze gegeven op het standpunt van het Uwv. Appellante acht zich gelet op haar longproblematiek niet in staat om gedurende 38 uur per week arbeid te verrichten. In verband met haar klachten dient een urenbeperking te worden aangenomen. Appellante heeft ter ondersteuning van haar stelling een brief van 14 maart 2014 van
drs. H.J.C.M. Baur, longarts, overgelegd.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, heeft het Uwv met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, het gebrek op een juiste wijze hersteld.
2.2.
Met de verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft het Uwv een deugdelijk en zorgvuldig medisch onderzoek verricht. In het kader van haar aanvraag op basis van de Wet Wajong is appellante op 17 december 2013 gezien door de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante onderzocht waarbij het onderzoek gericht was op de gezondheidssituatie op de 18e verjaardag, zijnde op 30 januari 2000. De bezwaarverzekeringsarts heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd aangegeven dat bij appellante ten aanzien van de longproblematiek op 30 januari 2000 objectieve beperkingen op grond van ziekte of gebrek bestaan. Met medeweging van de door appellante overgelegde medische informatie uit de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts beperkingen aangenomen zowel ten aanzien van de dynamische handelingen als ook met betrekking tot de statische houdingen. Tevens zijn beperkingen noodzakelijk geacht met betrekking tot de fysieke omgevingseisen. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding tot het aannemen van een urenbeperking aangezien gelet op informatie van de longarts ten tijde van haar
18e verjaardag er sprake was van een normale longfunctie zonder obstructieve of restrictieve stoornis. Appellante wordt, indien rekening gehouden wordt met de vastgestelde beperkingen, geschikt geacht voor fysiek-energetisch lichte functies. Hetgeen appellante met de brief van 14 maart 2014 van de longarts daartegen heeft aangevoerd, geeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de FML van 15 november 2013, geldend per 30 januari 2000.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de op 15 november 2013 vastgestelde FML wordt geoordeeld dat de functies die door bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van
14 januari 2014 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - te weten medewerker dataverwerking/teamondersteuner met SBC-code 315090, administratief medewerker B met SBC-code 315040 en medewerker receptie-telefonist/telefoniste-receptioniste met
SBC-code 315120- in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren.
2.4.
Het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het overwogene in deze uitspraak, leidt tot de volgende uitkomst. Uit de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd nu de rechtbank heeft miskend dat mede gelet op de stelling van appellante, een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige was aangewezen. Zoals overwogen in de tussenuitspraak, berust het bestreden besluit evenmin op een deugdelijke motivering, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd. Nu uit deze uitspraak volgt dat het gebrek in de motivering van het bestreden besluit is hersteld en het bestreden besluit nu berust op een toereikende grondslag, zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
3.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, in beroep begroot op € 974,- en in hoger beroep op € 1.217,50. Aangezien van het herroepen van het primaire besluit als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb geen sprake is, is er geen aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van bezwaar zoals verzocht namens appellante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 4 februari 2011 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het
vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 2.191,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor

HD