ECLI:NL:CRVB:2014:2229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
13-6393 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.R. Roethof, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in een besluit van 7 juli 2010 vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd voldoende zorgvuldig was geweest.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij lijdt aan psychische klachten en dat er meer aan de hand is dan een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek adequaat was. De Raad benadrukte dat het stellen van een diagnose op zichzelf niet voldoende is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid; er moeten ook objectieve medische beperkingen zijn vastgesteld door de verzekeringsarts.

De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts dat er op de datum in geding geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/6393 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 oktober 2013, 11/75 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.R. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014.
Namens appellante is verschenen mr. Roethof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 30 juli 2010 niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Het door appellante tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van
14 december 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe overwogen dat het ten aanzien van appellante verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank doelt met name op het door de bezwaarverzekeringsarts geëntameerde onderzoek dat is verricht door de psychiater dr. S. Russo. Omdat appellante de bevindingen van Russo, zoals neergelegd in zijn rapport van 15 november 2010, bestrijdt, heeft zij ter zitting van de rechtbank een rapport psychologisch onderzoek overgelegd van M. de Jonge, arts i.o. tot psychiater, gedateerd 29 maart 2012. Mede op basis van de reactie van Russo van
21 februari 2013 op de door appellante ingebrachte nadere medische informatie, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante er niet in is geslaagd twijfel te doen ontstaan aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts dat er op de datum in geding geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij met psychische klachten kampt en dat er meer aan de hand is dan een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis. Zij bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
3.2.
Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door Russo gestelde diagnose niet juist is.
3.3.
Ten slotte betoogt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in de overige beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts dat op de datum in geding geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het medisch onderzoek van appellante voldoende zorgvuldig is geweest. Op grond van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd.
4.3.
Zoals de Raad meermalen in meer algemene zin heeft uitgesproken, biedt het stellen van een diagnose op zichzelf genomen geen toereikende basis voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van onder meer de Wet WIA. Doorslaggevend is of er sprake is van door de verzekeringsarts van het Uwv vastgestelde medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende, beperkingen in de arbeidsbelasting. In het geval van appellante heeft de verzekeringsarts geen beperkingen aangenomen en om die reden geen Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Om dezelfde reden is er geen arbeidskundige ingeschakeld voor het zoeken naar passende functies.
4.4.
De conclusie van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts dat op de datum in geding geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek wordt onderschreven. Aan de ongemotiveerde stelling dat de rechtbank ten onrechte tot deze conclusie is gekomen kan worden voorbijgegaan.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi

QH