ECLI:NL:CRVB:2014:2229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.R. Roethof, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in een besluit van 7 juli 2010 vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd voldoende zorgvuldig was geweest.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij lijdt aan psychische klachten en dat er meer aan de hand is dan een afwijkende karakterstructuur of persoonlijkheidsstoornis. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek adequaat was. De Raad benadrukte dat het stellen van een diagnose op zichzelf niet voldoende is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid; er moeten ook objectieve medische beperkingen zijn vastgesteld door de verzekeringsarts.
De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts dat er op de datum in geding geen sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.