ECLI:NL:CRVB:2014:2226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na rugklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had zich op 7 november 2011 ziek gemeld met rugklachten, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. De verzekeringsarts concludeerde na onderzoek op 23 november 2011 dat appellant geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 28 november 2011. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellant hoger beroep aantekende.
De Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv de medische situatie van appellant op zorgvuldige wijze hadden beoordeeld. Er waren geen objectieve medische gegevens die de rugklachten van appellant onderbouwden, en de Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat appellant geschikt was voor zijn maatstaf arbeid. Appellant voerde aan dat zijn klachten waren onderschat en dat er geen nader onderzoek was verricht naar nieuwe medische feiten. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om aan de eerdere beoordelingen te twijfelen, aangezien appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de overige door appellant aangevoerde omstandigheden niet relevant waren voor de toekenning van ziekengeld. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.