ECLI:NL:CRVB:2014:2225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na ziekmelding door appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengelduitkering aan appellante. Appellante, die via een uitzendbureau als verkoopster werkte, meldde zich op 26 mei 2011 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten na een auto-ongeval. Na een periode van uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) en de Wet arbeid en zorg, werd appellante op 9 januari 2012 door een verzekeringsarts geschikt bevonden voor haar maatgevende arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) deelde haar mee dat zij vanaf 2 december 2011 geen recht meer had op ziekengeld.
Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde in haar uitspraak van 20 februari 2013 dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende gegevens waren om tot een afgewogen oordeel te komen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat er geen relevante beperkingen voor appellante waren vastgesteld en dat de psychische problematiek niet voldoende onderbouwd was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.