ECLI:NL:CRVB:2014:2223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld na medisch onderzoek en hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich op 29 augustus 2012 ziek meldde met hoofdpijnklachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en werd op 10 september 2012 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts concludeerde dat appellant per 11 september 2012 weer geschikt was voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van het ziekengeld. Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 1 november 2012, met als onderbouwing een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat er voldoende gegevens uit de onderzoeken door de verzekeringsartsen naar voren waren gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat hij door zijn medische klachten niet in staat was om zijn werk als productiemedewerker te verrichten. Hij meldde ernstige hoofdpijn, wazig zicht en nekproblemen, waarvoor hij onder behandeling was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.