ECLI:NL:CRVB:2014:2217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-4881 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd. Appellant, die als taxichauffeur werkzaam was, had zich op 10 juni 2009 ziek gemeld vanwege leverklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 23 augustus 2011 besloten om appellant een WIA-uitkering te ontzeggen, omdat hij op 8 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 12 december 2011.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Arnhem verklaarde het beroep op 19 juli 2012 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de klachten van appellant waren gebagatelliseerd. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er onvoldoende was doorgevraagd naar zijn klachten van duizeligheid en vermoeidheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling de argumenten van appellant herhaald, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van beroep op juiste wijze had besproken. De Raad onderschreef de beoordeling van de rechtbank en oordeelde dat de eigen opvatting van appellant over zijn klachten niet was onderbouwd met medische stukken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4881 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2012, 12/352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Velthoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellant en mr. Velthoven zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur. Op 10 juni 2009 heeft hij zich ziek gemeld wegens leverklachten.
1.2. Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd, omdat appellant op 8 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
12 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze is verricht. Uit de rapporten is de rechtbank niet gebleken dat de klachten van appellant zijn ontkend of gebagatelliseerd. Gelet op hetgeen in de verslagen is uiteengezet mocht van het uitvragen van het dagverhaal geen toegevoegde waarde verwacht worden. Hetgeen appellant in beroep naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank onvoldoende grond geboden voor twijfel aan de beoordeling door het Uwv.
3.1.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep herhaald dat bij de beoordeling door het Uwv niet is doorgevraagd naar de duizeligheid en de vermoeidheid, het beloop van de klachten, de relatie met het werk of een dagverhaal. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen van het Uwv relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze leiden niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De stukken bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De eigen opvatting van appellant met betrekking tot zijn klachten is niet onderbouwd met medische stukken zodat daaraan geen bekentenis wordt toegekend. De beoordeling van de rechtbank wordt onderschreven.
4.2.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting wordt volstaan met te verwijzen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

QH