ECLI:NL:CRVB:2014:2216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-4315 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellant, die zich op 11 mei 2009 ziek had gemeld vanwege diverse klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag op 9 juni 2011 afgewezen, omdat appellant op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard op 16 januari 2012. De rechtbank oordeelde in de eerdere uitspraak dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van het Uwv in twijfel te trekken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij op medische en arbeidskundige gronden niet geschikt was voor de geduide functies. Hij betoogde dat zijn beperkingen onvoldoende waren verwerkt in de Functionele Mogelijkhedenlijst en dat het Uwv niet had aangetoond dat hij op opleidingsniveau 2 kon functioneren. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant meer beperkingen had dan vastgesteld en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

12/4315 WIA
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
22 juni 2012, 12/257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 3 april 2014 heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, de Raad meegedeeld dat de behandeling van het hoger beroep is overgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 11 mei 2009 heeft hij zich ziek gemeld wegens longklachten, psychische klachten en nek-, rug- en armklachten.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd, omdat appellant op 9 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
16 januari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft gelet op alle voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden de eindconclusies van het onderzoek van het Uwv in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant in bezwaar noch in beroep gegevens heeft overgelegd, waaruit medische beperkingen zijn te herleiden die ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft het standpunt van een bezwaararbeidsdeskundige, neergelegd in een rapport van 10 januari 2012, onderschreven, dat het opleidingsniveau van appellant gelet op de door hem gevolgde opleiding in het verleden, aangevuld met zijn werkervaring, terecht is vastgesteld op niveau 2.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij op medische en arbeidskundige gronden niet geschikt kan worden geacht om de geduide functies te vervullen. Hij is van mening dat zijn beperkingen niet dan wel onvoldoende zijn verwerkt in de Functionele Mogelijkhedenlijst en dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant zich wat betreft werk- en denkniveau op opleidingsniveau 2 bevond.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn in essentie een herhaling van de gronden in eerste aanleg. De rechtbank heeft deze gronden besproken en gemotiveerd geoordeeld waarom ze niet kunnen slagen. Op goede gronden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat uit het onderzoek van het Uwv naar voren komt dat er geen reden is voor het aannemen van meer beperkingen per 9 mei 2011.
4.2.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de geselecteerde functies appellant ook gelet op het voor het vervullen van die functies vereiste opleidingsniveau zouden kunnen worden opgedragen. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

QH